ECLI:NL:RBDHA:2024:16830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
09-215746-24,09-196555-23, 10-277484-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met ISD-maatregel en vrijspraak voor binnendringen

Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001 in Hongarije, die op 3 juli 2024 in 's-Gravenhage diverse chocoladerepen heeft gestolen uit een Aldi-supermarkt. De verdachte was op dat moment gedetineerd en had eerder een winkelverbod gekregen. Tijdens de zitting op 3 oktober 2024 heeft de officier van justitie, mr. T. Berger, gevorderd tot bewezenverklaring van de diefstal, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.N. Vanhoutte, vrijspraak voor het binnendringen heeft bepleit. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor het binnendringen niet wettig en overtuigend was, omdat er twijfel bestond over de datum van het winkelverbod. De verdachte werd vrijgesproken van dit feit.

De rechtbank achtte de diefstal echter wel bewezen, gezien de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien zijn recidive en het ontbreken van stabiele omstandigheden in zijn leven. De rechtbank nam daarbij in overweging dat eerdere reclasseringstrajecten niet succesvol waren geweest en dat de verdachte een hoog recidiverisico vertoonde. De rechtbank verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in haar vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen, omdat deze al eerder waren behandeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09-215746-24, 10-277484-23 (tul), 09-196555-23 (tul)
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , Hongarije,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T. Berger, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.N. Vanhoutte, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te 's-Gravenhage diverse chocoladerepen (merk Kinder en/of Twix en/of Snickers), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan (winkelbedrijf) Aldi (filiaal Betje Wolffstraat), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te ‘s-Gravenhage, in een besloten lokaal, te weten een supermarkt (gelegen aan de Betje Wolffstraat) bij (winkelbedrijf) Aldi, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 3 juni 2024 schriftelijk de toegang tot die supermarkt ontzegd voor de duur van 12 maanden.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit en tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. Op het winkelverbod dat aan de verdachte is uitgevaardigd is als datum “woensdag 3 juni” genoteerd. De rechtbank constateert echter dat de datum 3 juni in 2024 op een maandag viel en dat het winkelverbod is getekend door dezelfde persoon die op woensdag 3 juli 2024 de aangifte van winkeldiefstal heeft ondertekend. Deze datum kan dus een verschrijving zijn geweest. Op grond hiervan ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte op 3 juli 2024 de winkel in strijd met een winkelverbod heeft betreden.
De rechtbank zal de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijspreken.
3.4
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het onder 1 ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL15002024211270, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 29).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 oktober 2024;
Het proces-verbaal van aangifte van [naam] namens Aldi, opgemaakt op 3 juli 2024 (p. 5).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 3 juli 2024 te 's-Gravenhage diverse chocoladerepen (merk Kinder en Twix en Snickers), die aan Aldi, filiaal Betje Wolffstraat, toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd de onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht te volstaan met een (voorwaardelijke) gevangenisstraf, zodat de verdachte de mogelijkheid heeft om zelf terug te keren naar Hongarije. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel moet worden opgelegd, dan verzoekt de raadsvrouw om de duur van de ISD-maatregel te beperken tot één jaar en te bepalen dat uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging een toetsmoment plaatsvindt, om de door de verdachte gewenste terugkeer naar Hongarije te bespoedigen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dat is een hinderlijk feit, waarvan winkeliers en de maatschappij schade en overlast ondervinden. Met het plegen van dit feit heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendomsrechten van anderen.
Het strafblad
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 20 september 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte in korte tijd veelvuldig voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 27 en 29 april 2024, 12 juli 2024 en 13 september 2024. Uit deze adviezen volgt dat dat het patroon van winkeldiefstallen samenhangt met het ontbreken van stabiele en steunende factoren. De verdachte heeft geen stabiele huisvesting, geen inkomen en geen werk en hij gebruikte heroïne, cannabis en alcohol. Een steunend netwerk ontbreekt. De reclassering schat het recidiverisico hoog in. Eerder opgelegde toezichts- en behandeltrajecten hebben niet geleid tot gedragsverandering. De verdachte wenst terug te keren naar Hongarije. Bij oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zal de IND mogelijk overgaan tot het ongewenst verklaren van de verdachte. In dit geval zou de verdachte in de vreemdelingen-ISD terechtkomen, dat gericht is op succesvolle terugkeer naar het land van herkomst. De reclassering adviseert dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd.
Ter terechtzitting is M. Rovers als deskundige gehoord. Zij heeft toegelicht dat eerdere opgelegde reclasseringstoezichten niet van de grond zijn gekomen, omdat de verdachte geen medewerking verleende. Verder heeft zij toegelicht dat de ISD-maatregel eerder beëindigd zou kunnen worden indien de verdachte terug wil keren naar Hongarije en hieraan zijn medewerking verleent.
De maatregel
De rechtbank stelt vast dat de verdachte voldoet aan alle voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals bepaald in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Er is een vordering van het Openbaar Ministerie tot oplegging van de ISD-maatregel. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal, een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Ook is hij in de vijf jaar voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel veroordeeld, terwijl het in dit vonnis bewezenverklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet, gelet op het reclasseringsadvies en het strafblad van de verdachte, ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan zodat de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist.
De verdachte voldoet naast deze wettelijke vereisten ook aan de definitie van ‘zeer actieve veelpleger’ uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Tegen de verdachte zijn in de afgelopen vijf jaar processen-verbaal voor meer dan tien misdrijffeiten opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de datum van het laatst gepleegde feit.
De reclassering heeft gerapporteerd dat het ontbreken van stabiele en steunende factoren en het steeds terugkerend middelengebruik bij de verdachte ervoor zorgt dat geen gedragsverandering wordt bereikt. De verplichte reclasseringscontacten, onvoorwaardelijke en voorwaardelijke sancties hebben niet geleid tot gedragsverandering of aantoonbare inspanningen daartoe. Zonder (langdurige) doorbreking van het delict- en gedragspatroon van de verdachte is de kans groot dat de verdachte op korte termijn weer zal recidiveren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen reëel alternatief is voor de oplegging van een ISD-maatregel.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar passend en geboden. Voor een optimale bescherming van de maatschappij, maar ook om de verdachte gelegenheid te geven aan zijn problematiek te werken en ter voorbereiding van een terugkeer naar Hongarije, acht de rechtbank het belangrijk voldoende tijd te nemen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten niet aftrekken van de duur van die maatregel.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in haar vorderingen tot tenuitvoerlegging van de bij parketnummer 1027748423, door de politierechter van de rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2023 voorwaardelijke opgelegde straf van 2 weken gevangenisstraf, en de bij parketnummer 09196555-23, door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 9 augustus 2023 voorwaardelijke opgelegde straf van 2 weken gevangenisstraf, wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
Ten aanzien van de genoemde voorwaardelijke straffen is immers al een bevel tot tenuitvoerlegging gegeven bij beslissing van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2024, welke beslissing op 17 mei 2024 onherroepelijk is geworden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vorderingen tot tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke straffen bepleit.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen tot tenuitvoerlegging van de bij parketnummers 10-277484-23 en 09-196555-23 opgelegde voorwaardelijke straffen, aangezien al op 2 mei 2024 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag een bevel tot tenuitvoerlegging is gegeven en deze beslissing op 17 mei 2024 onherroepelijk is geworden.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op:
de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur
van 2 (TWEE) JAREN;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de bij parketnummers 10-277484-23 en 09-196555-23 opgelegde voorwaardelijke straffen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.O. Hamelink voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. F.M. Guljé, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. van Egmond, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2024.