ECLI:NL:RBDHA:2024:16796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.31189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een zwaar inreisverbod van tien jaar opgelegd aan een vreemdeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan eiser een inreisverbod van tien jaar is opgelegd. Eiser, van Colombiaanse nationaliteit, heeft eerder een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen, na een veroordeling tot 42 maanden gevangenisstraf voor ernstige misdrijven, waaronder een woningoverval. De rechtbank heeft op 2 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft onderbouwd dat de persoonlijke gedragingen van eiser een actuele en ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde. Eiser heeft zijn gestelde familieleven niet kunnen onderbouwen en de rechtbank oordeelt dat de minister niet gehouden was om navraag te doen bij de Spaanse autoriteiten over het verblijfsrecht van eiser. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangenafweging in het bestreden besluit zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het opgelegde inreisverbod.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wordt eiser geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31189

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Colombiaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten)
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 30 juli 2024 waarbij aan eiser een inreisverbod is uitgevaardigd voor de duur van tien jaar.
2. De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de oplegging van het zwaar inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgeschiedenis en totstandkoming besluit
5. Bij besluit van 20 mei 2022 is aan eiser een terugkeerbesluit met een onmiddellijke vertrekplicht en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft bij uitspraak van 21 december 2022 [1] geoordeeld dat de minister het terugkeerbesluit en het inreisverbod aan eiser heeft mogen opleggen.
6. Bij strafvonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer, van 5 september 2023 is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een woningoverval, het in het bezit hebben van een vals paspoort en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Dit vonnis is op 7 november 2023 onherroepelijk geworden.
7. Op 4 januari 2024 heeft de Vreemdelingenpolitie Rotterdam het voorstel gedaan om aan eiser een zwaar inreisverbod op te leggen. De Vreemdelingenpolitie Rotterdam heeft geprobeerd om eiser op 3 januari 2024 in dit kader te horen. Eiser heeft hier niet aan meegewerkt.
8. Bij het bestreden besluit heeft de minister het op 20 mei 2022 aan eiser opgelegde inreisverbod opgeheven en in plaats daarvan eiser een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd. Het bij besluit van 20 mei 2022 aan eiser opgelegde terugkeerbesluit met onmiddellijke vertrekplicht is nog steeds geldig. Eiser dient de Europese Unie (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein, onmiddellijk te verlaten. Het bestreden besluit is ook een besluit tot signalering in het SIS-systeem. De signalering geldt voor 10 jaar.
Oordeel rechtbank
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige dreiging voor een fundamenteel belang in de samenleving
9. Eiser stelt dat in zijn geval niet is voldaan aan het Unierechtelijk openbare orde criterium. Hiertoe voert eiser aan dat het enkele feit dat hij geen verantwoordelijkheid zou hebben genomen en dat hij in het verleden vaker strafbare feiten heeft gepleegd, niet voldoende is voor het aannemen van recidive en een actuele bedreiging. Daarnaast is het voor eiser moeilijk om aan te tonen dat hij zijn leven heeft gebeterd, omdat hij gedetineerd zit. Eiser stelt dat hij goed gedrag toont binnen de penitentiaire inrichting en betwist dat hij het criminele patroon niet wil en kan doorbreken. Verder voert eiser aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd hoe het handelen van eiser voldoende ernstig is.
9.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan aan de vreemdeling een inreisverbod worden opgelegd wanneer deze geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en een gevaar vormt voor de openbare orde. Uit artikel 6.5 vijfde lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) volgt dat dit inreisverbod kan worden opgelegd voor de duur van tien jaar wanneer de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of veiligheid.
9.2.
Uit de uitspraken van de Afdeling van 20 november 2015 [2] en van 2 juni 2016 [3] in samenhang met het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O. [4] , volgt dat voor de uitvaardiging van een inreisverbod voor de duur van meer dan vijf jaar minstens is vereist dat sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. De minister dient bij de beoordeling of daarvan sprake is alle feitelijke en juridische gegevens te betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. De minister moet het resultaat van dit onderzoek laten blijken uit de motivering van een besluit.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de persoonlijke gedragingen van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Zo heeft de minister terecht bij zijn standpunt betrokken dat eiser recent meerdere misdrijven heeft gepleegd en dat eiser in dit kader is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. Verder heeft de minister terecht betrokken dat eiser in zowel Colombia als in Spanje is veroordeeld tot zeer lange gevangenisstraffen en dat uit het strafvonnis volgt dat eiser op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft getoond voor zijn gedrag en de gevolgen daarvan. De omstandigheid dat eiser in detentie goed gedrag heeft vertoond, heeft de minister geen aanleiding voor een ander oordeel hoeven geven omdat aan gedrag in detentie, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] , slechts beperkte waarde toekomt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ook voldoende gemotiveerd dat de gedragingen van eiser als voldoende ernstig kunnen worden beschouwd. Eiser is immers veroordeeld voor een gewelddadige woningoverval waarbij het slachtoffer is vastgebonden en onder bedreiging van een vuurwapen spullen afhandig is gemaakt. Hiernaast is eiser ook veroordeeld voor illegaal vuurwapenbezit en het voorhanden hebben van een vals reisdocument. De minister heeft hierbij terecht betrokken dat de ernst van de gedragingen wordt onderstreept door de langdurige gevangenisstraf die aan eiser is opgelegd ondanks dat hij in Nederland niet eerder was veroordeeld.
Persoonlijke omstandigheden en artikel 8 EVRM
10. Eiser voert aan dat eiser familie- en privéleven heeft opgebouwd in Nederland en Spanje. Eiser heeft ruim 20 jaar in de Europese Unie gewoond waardoor zijn bindingen met Europa sterker zijn geworden dan met Colombia. Eiser stelt dat hij een permanente verblijfsvergunning in Spanje heeft en dat de minister hierom gehouden was om een overlegprocedure met Spanje te starten. Verder voert eiser aan dat hij een dochter en een zoon in Spanje heeft en dat hij een vriendin heeft in Nederland. Het inreisverbod belet eiser om zijn recht op familie- en privéleven in Nederland en Spanje uit te oefenen. Naar het oordeel van eiser heeft de minister dit onvoldoende meegewogen in het bestreden besluit.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in dit verband terecht heeft overwogen dat eiser zijn gestelde familieleven op geen enkele wijze heeft aangetoond. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij een dochter of zoon heeft in Spanje of dat hij een vriendin heeft die in Nederland woont. De minister heeft hierbij mogen betrekken dat aan eiser in de vorige procedure waarbij aan hem het terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar is opgelegd, al is verteld dat hij zijn familieleven dient te onderbouwen. Eiser heeft dit echter tot op heden niet gedaan. Ook heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit het gestelde verblijfsrecht in Spanje blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank was de minister hierom niet gehouden om navraag te doen bij de Spaanse autoriteiten ten aanzien van het gestelde verblijfsrecht.
Evenredigheid
11. Eiser voert aan dat in het bestreden besluit geen evenredige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd en zijn persoonlijke omstandigheden dient de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te vallen. Hiertoe voert eiser nog aan dat hij geen gelegenheid heeft gehad om uitvoering te geven aan de op 20 mei 2022 aan hem opgelegde onmiddellijke vertrekplicht wegens de strafrechtelijke (voorlopige) hechtenis. Ook voert eiser aan dat de minister voorbarig heeft gehandeld met het opleggen van dit inreisverbod. Het was immers voor het bestreden besluit al bekend dat eiser aan Spanje zou worden overgedragen om zijn straf aldaar uit te zitten. Eiser is inmiddels ook overgedragen aan Spanje. Nu de Spaanse autoriteiten ook de bevoegdheid hebben om aan eiser een inreisverbod op te leggen, is het beter om dit aan de Spaanse autoriteiten over te laten.
11.1.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onevenredig is dan wel onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dat eiser als gevolg van zijn gevangenisstraf geen uitvoering heeft kunnen geven aan zijn vertrekplicht maakt niet dat aan hem geen zwaar inreisverbod kan worden opgelegd. Bovendien heeft de minister terecht overwogen dat eiser niet heeft meegewerkt aan het gehoor door de Vreemdelingenpolitie waardoor er ook geen verdere persoonlijke feiten en omstandigheden door eiser zijn aangevoerd. Verder ziet de rechtbank niet in waarom het beter zou zijn om de oplegging van het zware inreisverbod aan de Spaanse autoriteiten over te laten. Het inreisverbod gaat immers pas in op het moment dat eiser de Europese Unie daadwerkelijk verlaat.
12. De minister heeft op goede gronden besloten tot het opleggen van een zwaar inreisverbod.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.ECLI:EU:C:2015:377.
5.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:1328.