ECLI:NL:RBDHA:2024:16752

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.14118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent]'. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 4 april 2023 afgewezen, en bij het bestreden besluit van 7 maart 2024 is de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. S.R. Verhoeven, en referent ook aanwezig was. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen, omdat er geen sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiser en referent zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser, geboren in 2000, heeft slechts negen maanden van zijn leven bij referent gewoond en is meerderjarig, waardoor hij geacht wordt zelfstandig te kunnen functioneren in Liberia. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging van de minister, die in het nadeel van eiser uitviel, terecht was, en dat er geen bijkomende factoren van afhankelijkheid zijn die een andere conclusie rechtvaardigen.

De rechtbank wijst erop dat de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat hij geen belangenafweging hoefde te maken, gelet op een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van het EVRM, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.14118
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.M. Walther),

en
de Minister van Asiel en Migratie (voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), minister
(gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 4 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 maart 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. S.R. Verhoeven. Namens eiser is ook verschenen: [referent] , referent. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Het beroep is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat de minister de aanvraag van eiser voor een visum kort verblijf kon afwijzen en eiser niet heeft hoeven horen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waarom heeft de minister de aanvraag afgewezen?
2. Eiser heeft de Liberiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000. Referent is de vader van eiser en heeft Liberia in november 2000 verlaten. Referent heeft op
5 augustus 2022 namens eiser een aanvraag ingediend voor een mvv voor eiser.
3. De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat er geen sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiser en referent zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en vrijheden (EVRM). Eiser was ten tijde van de kennisgeving 23 jaar oud, maar valt niet valt onder het jongvolwassenbeleid. Als jongvolwassene heeft eiser nooit met referent als gezin samengewoond waardoor het gezinsverband als verbroken beschouwd moet worden. Daarnaast is geen sprake van een meer dan normale afhankelijkheid tussen referent en eiser. Eiser heeft slechts negen maanden van zijn leven bij referent gewoond. Eiser is meerderjarig en van hem mag worden verwacht dat hij zichzelf staande kan houden in Liberia en niet afhankelijk is van referent. Niet is gebleken dat eiser zich zonder aanwezigheid van referent niet staande kan houden in Liberia. De minister heeft de belangen van de Nederlandse overheid afgewogen tegen het belang van eiser om gezinsleven met referent uit te oefenen. Deze belangenafweging is in het nadeel van eiser uitgevallen.

Is er sprake van gezins- of familieleven?

4. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat er wel sprake is van familieleven met referent. Hij zou daarom wel moeten vallen onder het jongvolwassenenbeleid. Eiser en referent hebben hecht contact via sociale media en referent ondersteunt eiser financieel. Ter zitting heeft eiser verder toegelicht dat op basis van Werkinstructie 2020/16 een gedwongen scheiding tussen ouder en kind moet worden meegewogen als er sprake is van een vluchtsituatie. Dat is hier ook het geval. Daarom kan de omstandigheid dat eiser en referent niet hebben samengewoond sinds het vertrek van referent uit Liberia niet worden tegenworpen.
5. De rechtbank overweegt dat in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire het beleid staat dat geldt voor jongvolwassenen. Volgens dit beleid neemt de minister familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen aan, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, als het meerderjarige kind jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd. In andere gevallen wordt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen alleen aangenomen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen.
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet valt onder het jongvolwassenenbeleid. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser en referent slechts negen maanden hebben samengewoond. Eiser voldoet dus niet aan de samenwoningseis van het jongvolwassenenbeleid. Eiser heeft ter zitting terecht gewezen op de Werkinstructie 2020/16, waarin staat dat een gedwongen scheiding door een vluchtsituatie tussen ouder en de jongvolwassene anders wordt gewogen dan een vrijwillige scheiding. Anderzijds heeft de minister ter zitting er terecht erop gewezen dat de duur van de periode van de gedwongen scheiding sinds de vluchtsituatie een rol speelt. In de Werkinstructie 2020/16 staat namelijk ook dat moet worden gekeken naar deze duur van de onvrijwillige scheiding. In deze zaak heeft de minister het verloop van tijd sinds de gedwongen scheiding doorslaggevend kunnen vinden bij het bepalen van zijn standpunt, aangezien referent al 22,5 jaar in Nederland is en al die tijd niet meer samenleeft met zijn zoon.
7. Verder heeft de minister zich in dit kader op het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien waarom referent niet eerder een aanvraag heeft ingediend. Referent had psychische klachten en is in 2010 voor het laatst opgenomen geweest. Niet valt in te zien dat referent niet eerder, bijvoorbeeld in de periode dat referent een relatie kreeg met zijn huidige partner, om gezinshereniging heeft verzocht. Referent heeft daarover ter zitting toegelicht dat hij in 2010 voor het laatst opgenomen is geweest, maar dat hij daarna nog wel in behandeling is geweest. Het ging na de opname in 2010 niet gelijk goed met referent. Vanaf de vakantie in 2019, toen hij zijn zoon heeft bezocht, is referent hulp gaan zoeken voor het indienen van de aanvraag. De rechtbank komt tot de conclusie dat hoewel het een lange tijd niet goed ging met referent, referent zelf heeft gewacht totdat het niet alleen mentaal maar ook financieel goed met hem ging. Uit niets blijkt dat referent niet eerder een aanvraag in had kunnen indienen dan hij heeft gedaan.
8. De rechtbank stelt vast dat wat eiser in beroep aanvoert over de meer dan gebruikelijke afhankelijkheid ook al in gronden van bezwaar is aangevoerd. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd op de bezwaargronden ingegaan en heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding. Eiser heeft niet specifiek onderbouwd waarom de door de minister ingenomen stellingen en standpunten onjuist zijn of onvoldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank zal dit onderwerp dan ook niet verder bespreken.
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiser en referent.
Had de minister een belangenafweging moeten maken?
10. Ten aanzien van de belangenafweging die de minister in het bestreden besluit heeft gedaan heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat die niet meer getoetst hoeft te worden, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2024.1 Ter zitting heeft eiser hierover aangevoerd dat de belangenafweging die de minister heeft gedaan wel moet worden getoetst door de rechtbank.
10. Zoals onder 8. en 9. is overwogen, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat er tussen eiser en referent geen sprake is van bijkomende factoren van afhankelijkheid en dus geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. In die beoordeling heeft hij alle relevante individuele feiten en omstandigheden betrokken. Dat betekent dat hij naar de huidige stand van zaken geen belangenafweging had hoeven maken. Dat volgt uit de voornoemde uitspraak van de Afdeling. Hoewel de minister wel een belangenafweging heeft verricht - het bestreden besluit is net voor de Afdelingsuitspraak genomen - en eiser daar een grond tegen heeft ingediend, zal de rechtbank hier daarom niet op ingaan.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.