ECLI:NL:RBDHA:2024:16752
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent]'. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 4 april 2023 afgewezen, en bij het bestreden besluit van 7 maart 2024 is de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. S.R. Verhoeven, en referent ook aanwezig was. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen, omdat er geen sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiser en referent zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser, geboren in 2000, heeft slechts negen maanden van zijn leven bij referent gewoond en is meerderjarig, waardoor hij geacht wordt zelfstandig te kunnen functioneren in Liberia. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging van de minister, die in het nadeel van eiser uitviel, terecht was, en dat er geen bijkomende factoren van afhankelijkheid zijn die een andere conclusie rechtvaardigen.
De rechtbank wijst erop dat de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat hij geen belangenafweging hoefde te maken, gelet op een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van het EVRM, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.