ECLI:NL:RBDHA:2024:16720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/670774 / FA RK 24-5732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van verplichte zorg in de vorm van medicatietoediening op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2024 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek tot schorsing ex artikel 10:9 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, geboren in 1964 en thans verblijvende in de accommodatie Fivoor, heeft een klacht ingediend bij de klachtencommissie over de beslissing om verplichte zorg te verlenen in de vorm van medicatietoediening. De rechtbank heeft de stukken bestudeerd, waaronder het verzoekschrift en de bijlagen, en heeft de psychiater en GGZ psycholoog van Fivoor gehoord. De psychiater, mevrouw A. Ashnaei, heeft verklaard dat depotmedicatie noodzakelijk is, terwijl verzoeker stelt dat hij niet meer psychotisch is en geen medicatie behoeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker onder behandeling staat op basis van een zorgmachtiging van 12 april 2024, die geldig is tot 12 oktober 2024. De rechtbank heeft de argumenten van verzoeker en de zorgaanbieder afgewogen en geconcludeerd dat de psychische stoornis van verzoeker nog steeds aanwezig is en dat de toediening van medicatie noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft de beslissing van de psychiater gevolgd en het schorsingsverzoek afgewezen. De beschikking is gegeven door rechter E.D.A. Geleijns, bijgestaan door griffier L. Arkenbout, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer
Zaak-/rekestnummer: C/09/670774 / FA RK 24-5732
Datum beschikking: 21 augustus 2024
Verzoek tot schorsing ex artikel 10:9 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Beschikking op het op 9 augustus 2024 ingediende verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de accommodatie Fivoor te [plaats 1] ,
advocaat: mr. J.I. Echteld te Gouda,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door betrokkene ingediend bij de klachtencommissie Fivoor (hierna: de klachtencommissie) op 10 juli 2024.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de zorgaanbieder Fivoor.

Feiten en procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen.
Aan verzoeker wordt door zorgaanbieder Fivoor verplichte zorg verleend krachtens een door deze rechtbank verleende zorgmachtiging van 12 april 2024 geldend uiterlijk tot en met 12 oktober 2024.
Op 8 juli 2024 heeft psychiater N. Ashnaei van zorgaanbieder Fivoor verzoeker schriftelijk bericht dat de volgende in de zorgmachtiging opgenomen vorm van verplichte zorg zal worden toegepast:
- toedienen van medicatie.
Verzoeker heeft bij brief van 10 juli 2024 bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen de beslissing om verplichte zorg te verlenen in de vorm van het toedienen van medicatie. Verzoeker heeft tevens verzocht om op grond van artikel 10:5, eerste lid, Wvggz de beslissing om verplichte zorg te verlenen in de vorm van het toedienen van medicatie, te schorsen. Op grond van artikel 10:11 Wvggz heeft verzoeker tevens verzocht om een schadevergoeding op basis van billijkheid toe te kennen.
De klachtencommissie heeft het schorsingsverzoek op 18 juli 2024 afgewezen.
De klachtencommissie heeft de klacht ongegrond verklaard. Deze beslissing heeft de klachtencommissie op 18 juli 2024 aan betrokkene mondeling meegedeeld en op 25 juli 2024 op schrift aan betrokkene toegezonden.
Verzoeker heeft bij verzoekschrift verzocht de door hem ingediende klacht tegen de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie alsnog gegrond te verklaren, alsmede de beslissing waartegen de klacht is gericht op grond van artikel 10:9, eerste lid, Wvggz, te schorsen.
Op 21 augustus 2024 is het schorsingsverzoek ter zitting van deze rechtbank behandeld. Daarbij zijn gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- de psychiater bij Fivoor, mevrouw A. Ashnaei;
- de GGZ psycholoog bij Fivoor, mevrouw N. de Kloet.

Standpunten partijen

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de toepassing tot het toedienen van medicatie niet gerechtvaardigd is. Hij ervaart het toedienen van medicatie als een ernstige inbreuk op zijn lichamelijk en geestelijke integriteit. Verzoeker erkent zijn kwetsbaarheid, maar stelt dat hij niet meer psychotisch is en derhalve geen medicatie behoeft. In zijn leven heeft hij drie psychotische periodes doorgemaakt, maar gebruikte geen medicatie en is hij zonder medicatie hersteld. Verzoeker stelt dat hij bij zijn komst op 8 mei 2024 naar de FPA Fivoor niet meer psychotisch was en er derhalve ook geen psychotische kenmerken waargenomen kunnen worden. Ten tijde van zijn plaatsing in de PPC- [plaats 2] d.d. 26 oktober 2023 was verzoeker al psychose vrij. In het verpleegkundigoverdrachtsverslag van [plaats 3] naar de FPA van 6 mei 2024 staat beschreven dat er geen zichtbare psychotische kenmerken aanwezig zijn. Tevens staat in het NIFP rapport op pagina 28 vermeld dat verzoeker is hersteld van de psychose, maar er sprake is van een psychotische kwetsbaarheid. Verzoeker stelt dat door genoemde deskundigen voldoende is gemotiveerd dat verzoeker heden niet meer psychotisch is en daarom gedwongen medicatie niet noodzakelijk is. Verzoeker stelt nogmaals dat er sprake is van wilsbekwaam verzet. Hij is in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake verplichte zorg en hij is in staat tot verzet tegen gedwongen zorg. Verzoeker stelt dat hij door het onrechtmatig toedienen van medicatie ten gevolge van de ten onrechte gestelde diagnose dat hij lijdt aan een psychotische stoornis, ziek wordt gemaakt.
Namens de zorgaanbieder is verwezen naar het verweer zoals gevoerd bij de behandeling van de klacht bij de klachtencommissie. De afgelopen 3,5 maanden is verzoeker geobserveerd en is er gekeken naar de symptomen. Verzoeker is eveneens beoordeeld door een onafhankelijke psychiater voor het opstellen van de medische verklaring. Verschillende psychiaters delen de mening dat er sprake is van een psychische stoornis. Psychotische symptomen worden heden nog steeds waargenomen, waardoor toediening van medicatie en continuering noodzakelijk worden geacht. De medicatie is volgens protocol opgestart, waarna twee depots gegeven zijn. Ophoging van de medicatie kan worden toegepast bij het volgende depot dat gepland staat op 22 augustus 2024. Zonder medicatie blijft verzoeker psychotisch, waardoor zijn behandeling en resocialisatie zal stagneren. Daarnaast is er recidivegevaar. Het delict risico wordt hoog ingeschat indien verzoeker onbehandeld uitstroomt. Er is tevergeefs getracht met verzoeker in samenwerking te komen, gesprekken te voeren waarbij verzoeker is gewezen op het feit dat de rechter een uitspraak heeft gedaan. Het opstellen van een signaleringsplan was eveneens niet mogelijk. De gehele behandeling en daarmee ook het socialisatietraject is gestagneerd. Als gevolg daarvan heeft verzoeker ook nog geen vrijheden, waardoor er geen stappen gezet kunnen worden. Verzoeker is van mening dat hij gezond is en geen behandeldoelen nodig heeft. Hij stelt alles ter discussie. Het is van groot belang dat verzoeker behandeling krijgt vanwege het ernstige delict dat door hem is begaan, zodat hij uiteindelijk kan resocialiseren en uitstromen naar de samenleving. Er is toediening van medicatie nodig om deze impasse te doorbreken.

Beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 10:9 lid 1 Wvggz kan de rechtbank de beslissing waartegen de klacht is gericht, schorsen. De rechtbank hanteert daarbij een terughoudende toets. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 3:2, lid 2 sub a Wvggz de basisvoorwaarde voor dwangbehandeling is dat het gedrag van verzoeker als gevolg van haar psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Wat betreft de psychische stoornis en het daaruit voortvloeiend ernstig nadeel verwijst de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank van 12 april 2024, waarbij ten aanzien van verzoeker een zorgmachtiging is afgegeven. Deze beslissing heeft kracht van gewijsde.
Voorts volgt uit de verklaring van de GGZ psycholoog en psychiater ter zitting thans voldoende dat de psychische stoornis nog steeds aanwezig is en dat de voorgeschreven medicatie in lijn is met de professionele standaard, dat rekening is gehouden met de bij behandelaars bekende en door verzoeker gestelde bijwerkingen, en dat niet gebleken is van passende alternatieven.
Ten aanzien van de proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid van de toediening van depotmedicatie overweegt de rechtbank als volgt. Uit de beslissing van de psychiater volgt dat de stoornis van verzoeker leidt tot ernstig nadeel. Volgens de psychiater is er geen andere mogelijkheid om het ernstig nadeel af te wenden dan door het toedienen van depotmedicatie. Immers, er is geen overeenstemming te bereiken over de medicatie, verzoeker weigert medicatie. Verzoeker is van mening dat hij niet psychotisch is en er geen medicatie noodzakelijk is. Hij staat onwelwillend tegenover de medicatie. De beslissing van de psychiater is uitvoerig en helder verwoord. In de afgelopen periode is er een sterke mate van rigiditeit en gedachtes die paranoïde aandoen bij verzoeker aanwezig. De psychotische symptomen waaronder waanideeën worden tot op heden nog steeds waargenomen. Verzoeker legt ter adstructie van de afwezigheid van een psychose bij zijn komst naar de FPA over een overdrachtsverslag van [plaats 3] d.d. 6 mei 2024 waarin benoemd wordt dat er geen zichtbare psychotische kenmerken zijn. Tevens wordt er in de enkele door verzoeker getoonde pagina 28 uit het NIFP rapport (datum onbekend), dat ten behoeve van de strafzaak die heeft plaatsgevonden is opgesteld, benoemd dat “betrokkene inmiddels is hersteld van een psychose, maar er sprake is van een psychotische kwetsbaarheid”. Echter, de rechtbank kent een zwaarder gewicht toe aan het recente oordeel van de psychiater, gezien het feit dat door haar gedurende de behandeling in de afgelopen periode van enkele maanden en tot op heden steeds psychotische symptomen waaronder waanideeën bij verzoeker worden waargenomen.
Voor wat betreft het beginsel van subsidiariteit overweegt de rechtbank dat ook hieraan is voldaan. Evenals de klachtencommissie heeft ook de rechtbank geconstateerd dat de psychiater alvorens tot de toediening van de medicatie geprobeerd heeft om verzoeker te stimuleren tot instemming en medewerking aan toediening van het depot. De stelling van de psychiater dat er zonder depotmedicatie geen perspectief is op verbetering van het toestandsbeeld van verzoeker acht de rechtbank aannemelijk. De rechtbank begrijpt dat de toediening van de depotmedicatie naar verwachting een positief effect zal hebben op het toestandsbeeld van verzoeker. Indien de medicatie niet zal worden toegediend zal de behandeling evenals de uitstroom in de maatschappij van verzoeker stagneren. Daarmee is de doelmatigheid en subsidiariteit gegeven.
De rechtbank ziet, gelet op hetgeen uit de stukken naar voren is gekomen en met name gelet op de door de psychiater ter zitting gegeven toelichting, geen aanleiding om te kunnen concluderen dat sprake is van een onjuiste beoordeling van de behandelaar(s) van de noodzaak tot de toepassing van de verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie en in het verlengde daarvan ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om gebruik te maken van haar (discretionaire) bevoegdheid tot schorsing.
De rechtbank volgt de psychiater dat depotmedicatie noodzakelijk is.
Het schorsingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing:

De rechtbank:
wijst het verzoek tot schorsing van het toedienen van medicatie af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, rechter, bijgestaan door L. Arkenbout als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 augustus 2024.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 september 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.