ECLI:NL:RBDHA:2024:16676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
NL23.22663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken op basis van onvoldoende economische en sociale binding met Syrië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers, twee Syrische nationalen, tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvragen werden door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 5 september 2022, en het bestreden besluit van 16 juli 2023 bevestigde deze afwijzing. De rechtbank behandelde de zaak op 20 augustus 2024, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eisers stelden dat zij voldoende economische en sociale binding met Syrië hadden aangetoond, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht twijfels had over hun voornemen om tijdig terug te keren naar Syrië. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij eisers ligt en dat verweerder een ruime beoordelingsmarge heeft bij het vaststellen van de relevante feiten. De rechtbank concludeerde dat de door eisers overgelegde bewijsstukken, waaronder een pensioenverklaring en eigendomsbewijzen van onroerend goed, onvoldoende waren om aan te tonen dat zij aan de vereisten voor de gevraagde visa voldeden.

De rechtbank oordeelde verder dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat verweerder op basis van de ingediende stukken kon concluderen dat er geen reden was om aan te nemen dat de bezwaren van eisers gegrond waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af. Deze uitspraak werd gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, en is openbaar gemaakt op 20 september 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL23.22663
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], eisers

V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2],
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan), en
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder (gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft de aanvragen met de besluiten van 5 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 juli 2023 op de bezwaren van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent dhr. [naam], de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eisers hebben de Syrische nationaliteit. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1951 en eiseres is geboren op [geboortedag 2] 1955. Eisers hebben in 2022 aanvragen ingediend voor een visum kort verblijf om hun zoon [naam] (referent) te bezoeken.
3. Verweerder heeft hun aanvragen afgewezen en de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, aanhef en onder ii, en onder b, van de Visumcode.1 Volgens verweerder hebben eisers het doel en de omstandigheden van hun voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond. Verder bestaat er redelijke twijfel over het voornemen van eisers om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van de aangevraagde visa, omdat niet is gebleken van sociale en economische banden met Syrië.
1. Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte hun bezwaren kennelijk ongegrond heeft verklaard, omdat hun bezwaarschriften zijn onderbouwd met bewijsstukken.
Ook voeren zij aan dat verweerder ten onrechte stelt dat eiser werkloos is, want hij is met pensioen. Volgens eisers hebben zij wel economische banden met Syrië, omdat zij naast inkomsten van het pensioen van eiser ook inkomsten vergaren uit het verhuren van onroerende goederen. De stukken die zij hebben overlegd zijn voldoende onderbouwing van hun economische banden met Syrië. Verder wijzen eisers erop dat zij een inwonende dochter in Syrië achterlaten en wijzen zij op hun leeftijd, woonplaats en geloof. Ook voeren eisers aan dat hun zoon wel garant wil staan, zoals blijkt uit de stukken die zijn overgelegd. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte over deze punten geen nadere gegevens heeft vergaard en dat daarom geen zorgvuldig onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Volgens eisers had verweerder hen (dan) ook moeten horen in de bezwaarfase. Dit geldt ook voor de eventuele onduidelijkheid dat bij verweerder speelt over het aanvragen van een multiple entry visa. Tot slot voeren eisers aan dat zij bij hun aanvraag niet zijn gehoord, wat volgens hen te meer reden was om wel in bezwaar te worden gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 14 van de Visumcode volgt dat de bewijslast bij eisers ligt om aan te tonen dat zij aan de vereisten van de gevraagde visa voldoen. Verder is relevant dat verweerder beschikt over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van de gronden om de gevraagde visa te weigeren van toepassing is. Dit betekent dat de rechtbank het standpunt van verweerder dat sprake is van zo’n weigeringsgrond slechts terughoudend toetst.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond mogen verklaren. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Verweerder heeft er op mogen wijzen dat eiser zelf bij zijn aanvraag heeft ingevuld dat hij werkloos is. Maar wat daar ook van zij, verweerder heeft in haar besluitvorming betrokken dat eiser stelt met pensioen te zijn. Verweerder heeft de pensioenverklaring – waaruit volgt dat eiser omgerekend € 42,90 per maand zou ontvangen – onvoldoende onderbouwing voor de economische binding met Syrië mogen vinden, omdat hieruit niet blijkt dat eisers dit geld daadwerkelijk ontvangen. Daarnaast heeft verweerder tijdens de zitting gesteld dat een dergelijk bedrag onvoldoende is om economische binding aan te nemen. Ten aanzien van de ingebrachte eigendomsbewijzen van onroerend goed overweegt de rechtbank dat verweerder niet betwist dat eisers onroerend goed bezitten in Syrië. Volgens bijlage II bij de Visumcode kunnen eigendomsbewijzen van onroerend goed bijdragen aan de economische binding met dat land. Hieruit leidt de rechtbank echter niet af dat dit op zich zelf voldoende is om van een zodanige economische binding te spreken dat aangenomen kan worden dat eisers na hun reis terug zullen keren naar Syrië. Te meer nu eisers niet hebben onderbouwd dat zij daadwerkelijk het onroerend goed verhuren en dat dit voor hen een inkomstenbron betreft.
8. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eisers hun sociale binding met Syrië onvoldoende hebben aangetoond. Eisers erkennen dat hun
getrouwde thuiswonende dochter (en haar gezin) niet afhankelijk van hen is. Van sociale binding om deze reden kan dan ook geen sprake zijn. Verder heeft verweerder de leeftijd en woonplaats van eisers in de beoordeling betrokken en mogen vinden dat dit onvoldoende is om de sociale binding met Syrië te onderbouwen. Daar komt bij dat het niet onbegrijpelijk is dat verweerder in haar beoordeling of eisers Nederland tijdig zullen verlaten de algemene veiligheidssituatie in Syrië betrekt, omdat vanuit Syrië veel mensen vluchten en zijn gevlucht. Hoewel de rechtbank verweerder zonder nadere motivering niet volgt in haar stelling ter zitting dat een eventuele garantstelling door referent onvoldoende is om het vestigingsgevaar weg te nemen, verandert dit de uitkomst van het beroep gezien het voorgaande niet.
9. Verweerder heeft gelet op de overwegingen 5. tot en met 8. mogen vinden dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eisers om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten en heeft daarmee voldoende onderbouwd waarom de aanvragen zijn afgewezen. Verweerder was niet gehouden om nader onderzoek te doen. Het is immers in de eerste plaats aan eisers om aan te tonen dat zij aan de vereisten van de gevraagde visa voldoen.

Hoorplicht

10. Hoewel horen tijdens de bezwaarfase het uitgangspunt is, mag verweerder hiervan afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen in bezwaar is aangevoerd, zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat van dergelijke twijfel geen sprake was en er dus sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar2. Eisers bestrijden met hun beroepsgrond over de multiple entry visa niet dat zij tijdens de primaire fase en bezwaarfase niet hebben uitgelegd waarom zij een dergelijk visum wensen te hebben. Het had op de weg van eisers gelegen om de noodzaak voor een multiple entry visa te motiveren bij hun aanvraag, dan wel tijdens de bezwaarfase. Verweerder heeft ook daarom van het horen kunnen afzien.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
2 Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 september 2024

Documentcode: DSR40779846

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.