ECLI:NL:RBDHA:2024:16595
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel in het vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F.H. Bruggink, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie, die de maatregel op 2 oktober 2024 had opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel tot 1 oktober 2024 niet onrechtmatig was, aangezien eiser geen medische klachten had die hem detentieongeschikt maakten. Eiser had aangegeven dat hij het goed kon uithouden in detentie en dat zijn situatie niet zo slecht was. De rechtbank concludeert dat de maatregel een dag te lang heeft geduurd, maar ziet geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen, omdat niet is gebleken dat eiser schade heeft geleden door de aanwezigheid van beveiliging in het ziekenhuis waar hij was opgenomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, wijst het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.