ECLI:NL:RBDHA:2024:16590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.36711
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser is op 13 september 2024 door de Minister van Asiel en Migratie in bewaring gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 3 oktober 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser zich gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken en eerder een terugkeerbesluit heeft ontvangen, waar hij geen gehoor aan heeft gegeven. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel onrechtmatig is, vooral omdat hij een aanvraag heeft ingediend om de uitzetting achterwege te laten en vanwege zijn medische omstandigheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de medische zorg in detentie gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij en dat er geen bewijs is van detentieongeschiktheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36711

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1975.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Namens eiser is aangevoerd dat de bewaringsmaatregel onrechtmatig is. De maatregel is in elk geval sinds 2 oktober 2024 onrechtmatig, omdat eiser op 1 oktober 2024 een aanvraag heeft ingediend om de uitzetting achterwege te laten op grond van artikel 64 Vw en verweerder de grondslag van de bewaring daarna niet heeft gewijzigd. Daarnaast is eiser gedurende zijn aanvraag niet uitzetbaar. Verder maken eisers medische omstandigheden hem detentieongeschikt. Bovendien had verweerder een lichter middel moeten opleggen. De politie weet waar eiser te vinden is en eiser zal zich ook houden aan een meldplicht. De maatregel is gelet op alle betrokken belangen niet gerechtvaardigd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Over het standpunt dat de maatregel vanaf 2 oktober 2024 ten onrechte niet is omgezet, overweegt de rechtbank dat de maatregel op goede gronden nog berust op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Het indienen van een artikel 64-aanvraag levert geen rechtmatig verblijft op in de zin van artikel 8 Vw. Weliswaar voert verweerder het beleid om uitzetting op te schorten om de aanvraag zorgvuldig te kunnen behandelen, maar dat betekent niet dat zicht op uitzetting daarom ontbreekt.
Verder stelt de rechtbank vast dat, buiten zware grond 3b, de zware en lichte gronden niet zijn bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gronden en de daarop gegeven motivering van verweerder de maatregel dragen, nu deze gronden al voldoende zijn om ten aanzien van eiser het risico op onttrekking aan het vreemdelingentoezicht aan te nemen.
Eisers betoog dat hij voor de politie te vinden is en dat hij zich zal houden aan een meldplicht is onvoldoende om daar anders over te oordelen. Eiser verblijft naar eigen zeggen al 20 jaar onrechtmatig in Nederland en heeft op 7 januari 2013 een terugkeerbesluit en op 7 maart 2023 een aanvullend terugkeerbesluit gekregen. Tot op heden heeft eiser geen gehoor gegeven aan zijn vertrekplicht. Daarnaast is eiser op 4 januari 2024 tijdens een eerdere asielprocedure met onbekende bestemming vertrokken. Ook heeft eiser zowel in vertrekgesprekken als op zitting aangegeven dat hij niet terug wil naar Marokko. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder dan ook kunnen afzien van het opleggen van een lichter middel dan bewaring.
Ten aanzien van eisers medische klachten overweegt de rechtbank dat de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Niet is gebleken dat eiser niet bij de medische dienst van het detentiecentrum terecht kan. Van detentieongeschiktheid is verder niet gebleken. Ook is er hierbij geen aanleiding om een lichter middel op te leggen.
Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.