ECLI:NL:RBDHA:2024:16567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
670926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.R. van Heemstra
  • R.W.J. Slits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident van vrijwaring en hoofdzaak inzake octrooirecht tussen LinXis B.V. en [naam 1] c.s.

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een vonnis gewezen in een civiele zaak tussen LinXis B.V. en [naam 1] c.s. In deze zaak vorderde LinXis dat de rechtbank zou verklaren dat [naam 1] geen uitvinder is van de Octrooien en dat hij geen aanspraak kan maken op deze octrooien. LinXis stelde dat [naam 1] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij schade heeft geleden door wanprestatie van [bedrijfsnaam 1]. In reconventie vorderde [naam 1] c.s. erkenning als mede-uitvinder van de Octrooien en een vergoeding uit hoofde van de managementovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van LinXis in de hoofdzaak en de vorderingen in het vrijwaringsincident toewijsbaar zijn, met uitzondering van de vorderingen tegen SO-Compagnie B.V. en BN Life Sciences Management B.V., waarvoor onvoldoende rechtsverhouding was aangetoond. De rechtbank stelde de termijn voor oproeping in vrijwaring op vier weken na het vonnis en hield verdere beslissingen aan tot de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/670926 / HA ZA 24-692
Vonnis in incident van 9 oktober 2024
in de zaak van
LINXIS B.V.,
te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het vrijwaringsincident,
hierna te noemen: LinXis,
advocaat: mr. B.J. Berghuis van Woortman te Amsterdam,
tegen

1.[naam 1] ,

te Almere,
2.
[bedrijfsnaam 1] B.V.,
te Almere,
gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in het vrijwaringsincident,
hierna afzonderlijk te noemen: [naam 1] en [bedrijfsnaam 1] , en samen: [naam 1] c.s.,
advocaat: mr. I.M. Berends te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure, voor zover van belang, blijkt uit:
- de incidentele conclusie tot afwijzing bevoegdheid en verwijzing naar de rechtbank Den Haag, tevens houdende incidentele conclusie tot oproeping in de vrijwaring, tevens houdende conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie met producties GP01 t/m GP83 van 12 juni 2024;
- de conclusie van antwoord in incident met producties EP40 t/m EP42 van 26 juni 2024;
- het incidenteel vonnis van rechtbank Amsterdam van 24 juli 2024 waarbij de zaak is verwezen naar rechtbank Den Haag.
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident tot vrijwaring bepaald.

2.De feiten

2.1.
LinXis is een biotechnologiebedrijf dat zich richt op de ontwikkeling van middelen voor de behandeling van levensbedreigende ziekten. LinXis is eind 2010 opgericht door de heer [naam 2] .
2.2.
[naam 1] is (indirect) enig aandeelhouder en enig bestuurder van [bedrijfsnaam 1] . Hij is tot 2019 in verschillende hoedanigheden betrokken geweest bij LinXis. In dit kader zijn drie elkaar opvolgende managementovereenkomsten gesloten. Dit zijn overeenkomsten van 13 oktober 2015, 28 december 2016 en 1 januari 2019 tussen LinXis enerzijds en [bedrijfsnaam 1] en een andere vennootschap van [naam 1] anderzijds. Op grond hiervan vervulde [naam 1] van september 2015 tot eind 2019 eerst de rol van Chief Business Officer (CBO), Chief Financial Officer (CFO) en later Chief Executive Officer (CEO).
2.3.
Op 31 december 2019 heeft LinXis de managementrelatie met [naam 1] c.s. met onmiddellijke gang opgezegd.
2.4.
[naam 1] c.s. heeft een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam en zich daarin op het standpunt gesteld dat de opzegging ongeldig was. In een vonnis van 26 mei 2021 heeft de rechtbank Amsterdam onder meer geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat sprake was van gewichtige redenen op grond waarvan LinXis de overeenkomst mocht opzeggen.
2.5.
[naam 1] c.s. heeft in een brief van 4 februari 2020 aan LinXis geschreven dat [naam 1] (mede-)uitvinder is en aanspraak maakt op een aantal producten/technologieën ten behoeve waarvan LinXis octrooiaanvragen heeft ingediend. LinXis heeft dat betwist.
2.6.
In meerdere octrooien op naam van LinXis staat [naam 1] op de lijst van personen die zijn geregistreerd als uitvinder. Het gaat om de octrooifamilie die bestaat uit alle octrooien die zijn afgeleid van de Nederlandse octrooiaanvragen die door partijen als octrooi 4 en octrooi 5 worden aangeduid.
2.7.
[naam 1] heeft contact opgenomen met de World Intellectual Property Organization (WIPO) om zichzelf als uitvinder te laten registreren van een octrooi dat door LinXis was aangevraagd. LinXis heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarna deze wijziging door WIPO werd teruggedraaid. Het gaat om de octrooifamilie die bestaat uit alle octrooien die zijn afgeleid van de Nederlandse octrooiaanvrage die door partijen als octrooi 6 wordt aangeduid.
2.8.
[naam 1] heeft bij WIPO via third party observations in het openbaar de geldigheid betwist van twee octrooiaanvragen van LinXis (door partijen octrooi 6 en 7 genoemd).
2.9.
de octrooien 4 tot en met 7 zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als de Octrooien.

3.Het geschil in de hoofdzaak

In conventie
3.1.
Samengevat weergegeven vordert LinXis in de hoofdzaak dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis voor recht verklaart dat [naam 1] geen uitvinder is van het onderwerp van de Octrooien, dat [naam 1] c.s. geen aanspraak toekomt op de Octrooien en [naam 1] gebiedt volledige medewerking te verlenen zijn naam te verwijderen van de lijst van personen die vermeld staan als uitvinders van de Octrooien, alsmede een verbod voor [naam 1] c.s. om zich tegenover derden te presenteren als uitvinder van het onderwerp van de Octrooien en een verbod om tegenover derden te pretenderen aanspraak te (kunnen) maken op de Octrooien, en ten aanzien van de wanprestatie primair voor recht te verklaren dat [bedrijfsnaam 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de managementovereenkomst en dat [naam 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens LinXis en [naam 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen voor de schade, en daarbij tevens vast te stellen dat LinXis niet gehouden is tot (na-)betaling van enige managementvergoeding en [naam 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot terugbetaling van alle door LinXis betaalde vergoedingen, en daarbij tevens vast te stellen dat de schade tenminste omvat de bedragen die zijn ontvreemd door de voormalige boekhouder alsmede de kosten voor het afzetten van [naam 1] als CEO en de daaropvolgende juridische procedures, en subsidiair voor recht te verklaren dat [naam 1] c.s. onrechtmatig jegens LinXis heeft gehandeld en [naam 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen voor de door LinXis dientengevolge geleden schade, alles met veroordeling van [naam 1] c.s. in de werkelijke proceskosten.
3.2.
[naam 1] c.s. voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen en veroordeling van LinXis in de werkelijke proceskosten.
In reconventie
3.3.
Samengevat weergegeven vordert [naam 1] c.s. in de hoofdzaak in reconventie dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis voor recht verklaart dat [naam 1] mede-uitvinder is van de materie van de Octrooien en dat [naam 1] aanspraak toekomt op een gedeelte van de Octrooien, alsmede een gebod voor LinXis om het betreffende gedeelte van de Octrooien aan [naam 1] over te dragen en te bepalen dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een notariële akte van overdracht van de Octrooien, alsmede een bevel voor LinXis om alle relevante octrooibureaus te verzoeken [naam 1] te registreren als uitvinder en (mede-)houder van de Octrooien, alsook primair een gebod voor LinXis om een vergoeding uit hoofde van de managementovereenkomst te voldoen aan [bedrijfsnaam 1] en subsidiair voor recht te verklaren dat artikel 6.3 van de managementovereenkomst het einde van de managementovereenkomst heeft overleefd en dat LinXis verplicht is de vergoeding aan [bedrijfsnaam 1] te betalen, met veroordeling van LinXis in de werkelijke proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

4.Het geschil in het vrijwaringsincident

4.1.
[naam 1] c.s. vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat de rechtbank haar toestaat Rufus B.V., Alea B.V., de heer [naam 2] , SO-Compagnie B.V. BN Life Sciences Management B.V., de heer [naam 3] en [bedrijfsnaam 2] B.V. in vrijwaring te dagvaarden tegen een door de rechtbank te bepalen datum. Aan deze vordering legt [naam 1] c.s. het volgende ten grondslag.
De heer [naam 2] , Rufus B.V. en Alea B.V. ( [naam 2] c.s.)
4.2.
De heer [naam 2] is direct, en vanaf 24 oktober 2016 middellijk via Rufus B.V. en Alea B.V., statutair bestuurder geweest van LinXis. [naam 1] c.s. stelt dat alle bestuurders op grond van artikel 2:9 BW [1] verantwoordelijkheid dragen voor de algemene gang van zaken, waardoor deze drie partijen evenzeer aansprakelijk zouden zijn als vast komt te staan dat [bedrijfsnaam 1] of [naam 1] jegens LinXis aansprakelijk is wegens onbehoorlijk bestuur, voor zover de verwijten die hieraan ten grondslag liggen de algemene gang van zaken betreffen. [naam 1] c.s. stelt recht te hebben op en belang te hebben bij het in vrijwaring oproepen van deze partijen, zodat [naam 1] c.s. het gedeelte van een eventuele aansprakelijkheid op grond van artikel 6:10 (e.v.) BW op hen kan verhalen.
SO-Compagnie B.V. en BN Life Sciences Management B.V.
4.3.
De heer [naam 4] is, middels zijn persoonlijke holding SO-Compagnie B.V., vanaf 2019 CFO/CBO van LinXis en had uit dien hoofde een aan [bedrijfsnaam 1] vergelijkbare managementovereenkomst, met voor een groot deel overlappende taakomschrijving. De heer [naam 5] had vanaf 25 april 2019 tevens een managementovereenkomst met voor een groot deel een overlappende taakomschrijving voor zijn persoonlijke holding BN Life Sciences Management B.V. Indien sprake is van wanprestatie ten aanzien van de managementovereenkomst, stelt [naam 1] c.s. dat de heer [naam 4] en [naam 5] tevens tekort zijn geschoten in dezelfde verplichting, waardoor [bedrijfsnaam 1] regres kan nemen op deze twee partijen voor het gedeelte dat meer is dan het gedeelte dat haar aangaat.
De heer [naam 3] en [bedrijfsnaam 2] B.V. ( [naam 3] c.s.)
4.4.
De heer [naam 3] is de voormalig boekhouder van LinXis. De heer [naam 3] en zijn vennootschap [bedrijfsnaam 2] B.V. zijn in 2020 veroordeeld voor het plegen van financiële fraude bij LinXis en het onttrekken van gelden aan LinXis over de periode van januari 2015 tot maart 2019, alsmede tot betaling van een bedrag van € 200.000,- aan LinXis. [naam 1] c.s. stelt dat [naam 1] enige verrichte betaling op deze twee partijen kan verhalen op grond van artikel 6.10 (e.v.) BW, voor zover hij gehouden zou zijn een gedeelte van dit bedrag te vergoeden.
4.5.
LinXis voert verweer. LinXis concludeert tot afwijzing van de vordering tot vrijwaring, met kostenveroordeling van de werkelijke proceskosten voor [naam 1] c.s.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bevoegdheid
5.1.
De rechtbank is internationaal bevoegd op grond van artikel 4 lid 1 Brussel I Bis-Vo [2] , nu [naam 1] c.s. haar vestigingsplaats dan wel woonplaats in Nederland heeft.
5.2.
Voor zover de vorderingen gegrond zijn op de Octrooien is de rechtbank bevoegd daarvan kennis te nemen op grond van artikel 80 lid 1 sub b ROW [3] .
5.3.
Ten aanzien van de vorderingen met een andere grondslag is de rechtbank eveneens bevoegd, vanwege verknochtheid in de zin van artikel 220 lid 1 Rv.
5.4.
Omdat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de hoofdzaak is zij ook bevoegd kennis te nemen van de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van de in 4.1 genoemde partijen.
Vordering tot oproeping in vrijwaring
5.5.
De rechtbank stelt voorop dat een vordering tot oproeping van (een) derde(n) in vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, indien voldoende gemotiveerd en concreet wordt gesteld dat men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op die derde te verhalen, dit in een zoveel mogelijk tegelijkertijd met de hoofdzaak te behandelen vrijwaringszaak. Het is niet vereist dat het bestaan van de gestelde rechtsverhouding vaststaat. De vraag of deze rechtsverhouding vaststaat en daadwerkelijk grond vormt voor regres, dient in de vrijwaringsprocedure te worden beantwoord.
5.6.
De beslissing over toewijzing van een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring wordt mede bepaald door overwegingen van doelmatigheid. Indien sprake is van een in beginsel toewijsbare incidenteel gevorderde oproeping in vrijwaring, dient de rechter dan ook over te gaan tot een onderzoek van de belangen van partijen en de eisen van een doelmatige procesvoering om te kunnen beoordelen of de oproeping in vrijwaring in de omstandigheden van het geval op haar plaats is en meer in het bijzonder of bij gezamenlijke behandeling van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak wellicht onredelijke of onnodige vertraging van het geding te verwachten is. De rechter dient daarbij de tegengestelde belangen van incidenteel eiser en incidenteel verweerder af te wegen.
5.7.
LinXis betwist dat [naam 1] c.s. voldoende gesteld heeft welke rechtsverhouding tussen haar en de beoogde waarborgen bestaat en waarom uit deze rechtsverhouding een verplichting tot vrijwaring voortvloeit, waardoor niet aan het formele vereiste van het bestaan van een rechtsverhouding is voldaan. LinXis stelt dat het in vrijwaring betrekken van de partijen bovendien tot onnodige en onaanvaardbare vertraging en complicatie van de procedure zal leiden, temeer omdat de vrijwaringsincidenten betrekking hebben op zeven partijen met verschillende rechtsverhoudingen.
5.8.
Voor het toestaan van oproeping in vrijwaring geldt de eis dat de waarborg krachtens zijn rechtsverhouding tot de gewaarborgde, ook al is deze van geheel andere aard dan die waarop de vordering in de hoofdzaak is gegrond, verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van de gewaarborgde in de hoofdzaak te dragen (Hoge Raad 10 april 1992, NJ 1992, 446). Hiervan uitgaande overweegt de rechtbank als volgt.
[naam 2] c.s.
5.9.
LinXis heeft niet betwist dat [naam 2] c.s. in de relevante periode mede (middellijk)bestuurder van LinXis was, maar voert verweer door te stellen dat haar vordering niet gebaseerd is op artikel 2:9 BW, maar op artikel 6:162 BW, 6:74 BW en 6:87 BW. Dit verweer gaat niet op.
5.10.
In randnummer 4.53 en 4.54 stelt LinXis – kort samengevat – dat zij van [naam 1] als bestuurder had mogen verwachten dat hij de onderneming zou leiden op een manier die zou bijdragen aan het uiteindelijke succes, maar dat [naam 1] zijn rol als bestuurder niet heeft vervuld zoals van hem mocht worden verwacht, waardoor LinXis in zwaar weer terecht is gekomen en schade heeft geleden. Daarmee lijkt LinXis [naam 1] c.s. aansprakelijk te willen stellen voor onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:9 BW hetgeen kan leiden tot hoofdelijke aansprakelijk als bedoeld in voornoemd artikel.
5.11.
Voor zover vast komt te staan dat [naam 1] c.s. jegens LinXis aansprakelijk is voor onbehoorlijk bestuur, stelt [naam 1] c.s. dat alle bestuurders uit hoofde van artikel 2:9 BW verantwoordelijkheid dragen voor de algemene gang van zaken. Voor zover de verwijten die aan de aansprakelijkheid van [naam 1] c.s. ten grondslag liggen de algemene gang van zaken betreffen, is [naam 2] c.s. daarvoor evenzeer aansprakelijk, aldus [naam 1] c.s..
5.12.
[naam 1] c.s. heeft daarmee voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen haar en [naam 2] c.s. een rechtsverhouding kan bestaan op grond waarvan zij regres kan nemen op [naam 2] c.s. ter zake van de schade van LinXis voor het gedeelte dat [naam 2] c.s. heeft bijgedragen aan het ontstaan van die schade. Daarmee is aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring voldaan.
SO-Compagnie B.V. en BN Life Sciences Management B.V.
5.13.
[naam 1] c.s. stelt niet dat zij in een rechtsverhouding staat tot SO-Compagnie B.V. en BN Life Sciences Management B.V. Bij de (in 2019 gesloten) vergelijkbare managementovereenkomsten is [naam 1] c.s. immers geen partij. Voor zover [naam 1] c.s. heeft willen stellen dat zij zich kan beroepen op een rechtsverhouding met deze partijen, heeft zij dat onvoldoende onderbouwd. Zij heeft enkel gesteld dat sprake is van een grotendeels overlappende taakomschrijving, waardoor een tekortkoming van [naam 1] c.s. tevens een tekortkoming van deze partijen oplevert. [naam 1] c.s. heeft echter onvoldoende onderbouwd waarom de overlappende taakomschrijving meebrengt dat deze partijen gehouden zijn om de nadelige gevolgen van de beslissing tegen [naam 1] c.s. te dragen, temeer nu de vergelijkbare managementovereenkomsten (nagenoeg) na de fraudeperiode zijn gesloten.
[naam 3] c.s.
5.14.
In de onderhavige procedure vordert LinXis onder 8 een vaststelling dat de schade (als gevolg van de tekortkoming en/of het onrechtmatig handelen van [naam 1] c.s.) tenminste omvat de bedragen die zijn ontvreemd door de voormalige boekhouder, [naam 3] c.s.. [naam 3] c.s. is in 2020 veroordeeld voor het plegen van financiële fraude bij LinXis en het onttrekken van gelden aan LinXis over de periode van januari 2015 tot maart 2019, alsmede tot betaling van € 200.000,- aan LinXis. Indien [naam 1] c.s. (tevens) gehouden zou zijn (een gedeelte van) dit bedrag te vergoeden, stelt zij op grond van artikel 6:10 e.v. BW enige verrichte betaling op [naam 3] c.s. te kunnen verhalen. LinXis weerspreekt dit met de uitleg dat zij schade heeft geleden als gevolg van het nalaten van [naam 1] c.s., waardoor [naam 1] c.s. een zelfstandig verwijt wordt gemaakt, wat betekent dat de geleden schade als gevolg van het nalaten van [naam 1] c.s. niet alleen het bedrag is waartoe [naam 3] c.s. is veroordeeld.
5.15.
Voor zover kan worden vastgesteld dat [naam 1] c.s. tekort is geschoten in het controleren van en toezicht houden op de administratie, laat dit echter onverlet dat [naam 3] c.s. aansprakelijk is voor de fraude. [naam 1] c.s. heeft daarom voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen haar en [naam 3] c.s. een rechtsverhouding kan bestaan op grond waarvan zij regres kan nemen op [naam 3] c.s. ter zake van de schade van LinXis voor het gedeelte dat [naam 3] c.s. heeft bijgedragen aan het ontstaan van die schade. Daarmee is aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring voldaan.
5.16.
De slotsom van het voorgaande is dat het [naam 1] c.s. zal worden toegestaan de heer [naam 2] , Rufus B.V. en Alea B.V., de heer [naam 3] en [bedrijfsnaam 2] B.V. in vrijwaring te doen oproepen. Dat geldt niet voor SO-Compagnie B.V. en BN Life Sciences Management B.V., nu een hiervoor vereiste rechtsverhouding met [naam 1] c.s. niet dan wel onvoldoende is vast komen te staan.
5.17.
De termijn voor oproeping in vrijwaring wordt bepaald op vier weken na de datum van dit vonnis, ter voorkoming van verdere vertraging van de procedure. Geen van de op te roepen partijen is buiten Nederland gevestigd. Er bestaat geen aanleiding voor het hanteren van een ruimere (of juist krappere) termijn.
5.18.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
staat [naam 1] c.s. toe om de heer [naam 2] , Rufus B.V., Alea B.V., de heer [naam 3] en [bedrijfsnaam 2] B.V. in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de rolzitting van woensdag 6 november 2024;
6.2.
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan;
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
6.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 20 november 2024 voor conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van LinXis;
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.R. van Heemstra, bijgestaan door mr. R.W.J. Slits, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.

Voetnoten

1.Burgerlijk Wetboek.
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
3.Rijksoctrooiwet 1995.