ECLI:NL:RBDHA:2024:16556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/671990/KG RK 24-1251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter in kort geding

Op 9 oktober 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen mr. L.L. Benink, de voorzieningenrechter in een kort geding. Verzoeker had het wrakingsverzoek ingediend omdat hij geen antwoord had gekregen op zijn herhaaldelijk gestelde vraag of de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) aanwezig zou zijn bij de zitting. De rechter had in haar schriftelijke reactie erkend dat zij verzoeker geen antwoord had gegeven, maar stelde dat zij van plan was om dit onderwerp tijdens de zitting met beide partijen te bespreken. De wrakingskamer oordeelde dat de omstandigheid dat verzoeker geen antwoord had gekregen op zijn vragen, onvoldoende was om te concluderen dat er sprake was van (de schijn van) partijdigheid.

Verzoeker had eerder een aanhoudingsverzoek ingediend dat was afgewezen, en de rechter had in haar reactie op het wrakingsverzoek opgemerkt dat verzoeker dit verzoek had ingediend om uitstel van de zitting te bewerkstelligen. De wrakingskamer vond dat deze opmerking op meerdere manieren kon worden opgevat en niet per definitie de suggestie wekte dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid was en dat verzoeker over de wijze van bejegening door de rechter een klacht kon indienen bij het gerechtsbestuur.

De beslissing van de wrakingskamer was dat het verzoek tot wraking werd afgewezen en dat de behandeling van het kort geding met nummer C/09/671508 KG ZA 24-780 zou worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/63
zaak- /rekestnummer: C/09/671990 / KG RK 24-1251
Beslissing van 9 oktober 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. L.L. Benink,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de (voorzieningen)rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 5 september 2024;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 6 september 2024;
- het per e-mail van 15 september 2024 ingediende aanhoudingsverzoek van verzoeker (ten aanzien van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, toen bepaald voor 16 september 2024) met daarin hetgeen verzoeker naar voren zou willen brengen als tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek zou worden besloten [het aanhoudingsverzoek is toegewezen, toevoeging wrakingskamer].
1.2.
Op 30 september 2024 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij is verzoeker verschenen.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen. De wederpartij in de hoofdzaak,
[wederpartij in de hoofdzaak] , is uitgenodigd om als toehoorder aanwezig te zijn, maar is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de voorzieningenrechter in het familie-kort geding met nummer C/09/671508 KG ZA 24-780 tussen verzoeker en [wederpartij in de hoofdzaak] . Deze zaak zou door de voorzieningenrechter worden behandeld op de zitting van 5 september 2024. Verzoeker heeft verzocht om aanhouding van deze zitting, maar de rechter die op dat moment belast was met de beoordeling van dergelijke verzoeken [dit was niet de gewraakte rechter, toevoeging wrakingskamer], heeft dit verzoek afgewezen gelet op het spoedeisende karakter van de zaak. In reactie op die afwijzing heeft verzoeker per e-mail gevraagd wat het spoedeisend karakter van de zaak is, of serieus naar zijn verzoek is gekeken door de rechter die met de beoordeling daarvan belast was (hierna: de aanhoudingenrechter) en of de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) op de zitting aanwezig zal zijn. Hierop heeft de administratie van de rechtbank teruggemaild dat de aanhoudingenrechter de beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek heeft genomen en dat zij hierover verder niet met verzoeker in discussie gaat. Daarop heeft verzoeker zeven e-mails gestuurd naar en heeft hij twee keer telefonisch contact gehad met de administratie van de rechtbank, waarbij hij de eerder door hem gestelde vragen heeft herhaald. De administratie heeft de vragen doorgestuurd naar de voorzieningenrechter, maar zij heeft hierop niet geantwoord.
2.2.
Verzoeker heeft een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzieningenrechter. Blijkens het schriftelijke verzoek, de aanvulling daarop en de toelichting die verzoeker daar tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer op heeft gegeven, legt hij het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag. Verzoeker heeft zeven keer per e-mail en twee keer telefonisch gevraagd of de RvdK aanwezig zal zijn tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding, maar de rechter heeft geweigerd hier antwoord op te geven. De rechter heeft (in haar reactie op het wrakingsverzoek) beaamd dat zij de vraag van verzoeker heeft gezien, maar dat zij daar geen antwoord op heeft gegeven. Dat de rechter verzoeker kennelijk bewust heeft genegeerd en hem geen antwoord waardig heeft geacht, heeft verzoeker ervaren als een minachting en als gebrek aan respect. Verzoeker meent dat de rechter hierdoor blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens hem. Daar komt bij dat de rechter in haar reactie op het wrakingsverzoek voor de volledigheid heeft opgemerkt dat verzoeker eerder een aanhoudingsverzoek heeft ingediend en dat deze is afgewezen, waarmee zij suggereert dat verzoeker het wrakingsverzoek enkel heeft ingediend om alsnog uitstel te bewerkstelligen. Hierdoor heeft de rechter eens te meer de schijn gewekt van een partijdige houding jegens verzoeker.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen omdat zij niet heeft gereageerd op zijn herhaaldelijk gestelde vraag of de RvdK bij de zitting aanwezig zal zijn. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie erkend dat zij verzoeker geen antwoord heeft gegeven op zijn vraag. Zij was, zo geeft zij in die reactie ook te kennen, voornemens om dit onderwerp tijdens de zitting met beide partijen tegelijkertijd te bespreken.
3.3.
De klacht van verzoeker ziet op de manier waarop hij door de rechter is bejegend en voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn de rechtbank niet gebleken. De omstandigheid dat verdachte geen antwoord heeft gekregen op zijn herhaald gestelde vraag is onvoldoende voor het aannemen van (de schijn van) partijdigheid. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur.
3.4.
Ook de opmerking van de rechter in haar schriftelijke reactie dat verzoeker eerder een aanhoudingsverzoek heeft gedaan; dat dit is afgewezen en dat zij niet de rechter is geweest die op dit aanhoudingsverzoek heeft beslist, maakt dit niet anders. De wrakingskamer leest in deze opmerking geen (schijn van) partijdigheid jegens verzoeker. Deze opmerking kan immers op meerdere manieren worden opgevat en wekt niet per definitie de suggestie dat verzoeker het wrakingsverzoek alleen heeft ingediend om alsnog uitstel van de zitting te bewerkstellingen, zoals verzoeker het zelf uitlegt. De lezing kan ook zijn dat de rechter dit opmerkt omdat het wrakingsverzoek mogelijk is gericht tegen de beslissing om dit eerdere aanhoudingsverzoek – waarbij zij niet was betrokken – af te wijzen. Nu ook hieruit geen objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid jegens verzoeker blijkt, wordt het wrakingsverzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van het kort geding met nummer C/09/671508 KG ZA 24-780 wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker (ook per e-mail naar [e-mailadres] );
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.E. Bierling, A.M. Boogers en D.M. Drok, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.