In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier. Verzoekster heeft op 31 augustus 2023 een aanvraag ingediend met als doel 'humanitair niet tijdelijk' en deze aanvraag is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 14 februari 2024. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op 2 oktober 2024 de zaak behandeld. De minister heeft in een brief van 27 september 2024 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek tot voorlopige voorziening, waardoor rechtmatig verblijf ontstaat. Partijen hebben schriftelijk toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, gezien de overeenstemming tussen partijen over het uitblijven van uitzetting, de voorlopige voorziening wordt toegewezen.
De voorzieningenrechter heeft de minister verboden verzoekster uit Nederland te verwijderen totdat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt. Tevens is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 875,-, en het griffierecht van € 187,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van drs. C.L.W. Slycke - van Dort, griffier, en is uitgesproken in het openbaar. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.