ECLI:NL:RBDHA:2024:16534

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
09/027648-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en vernieling in GGZ-instelling en COA-gebouw met levensgevaar en schade aan goederen

Op 11 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1995 in Turkije, die opzettelijk brand heeft gesticht in een GGZ-instelling en een COA-gebouw. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan drie feiten: brandstichting in Leiden op 24 januari 2024, brandstichting in Oegstgeest op 8 januari 2024, en vernieling van goederen die aan het COA toebehoorden. De verdachte heeft tijdens de zittingen op 27 september 2024 een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn psychische problemen, verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden, maar in verminderde mate. De officier van justitie heeft tbs met dwangverpleging geëist, terwijl de verdediging om een lichtere straf vroeg. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met de maatregel van terbeschikkingstelling, waarbij de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de risico's voor de samenleving in overweging genomen, evenals de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een schizofreniespectrumstoornis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en tbs met dwangverpleging opgelegd, waarbij de veiligheid van anderen voorop staat.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/027648-24
Datum uitspraak: 11 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] (Turkije),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [plaatsnaam] , PPC.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 23 april 2024 (pro forma) en 11 juli 2024 en 27 september 2024 (beide inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.A. Ramdharie-Beckers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. W.G. Nieman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 24 januari 2024 te Leiden opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een stoel en/of
een matras en/of een bed en/of beddengoed, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de kamer van GGZ Rivierduinen en/of de aangrenzende kamers en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners/patiënten en/of het personeel van GGZ Rivierduinen te duchten was;
2
hij op of omstreeks 8 januari 2024 te Oegstgeest opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de kamer van het COA en/of de aangrenzende kamers en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners en/of het personeel van het COA
te duchten was;
3
hij op of omstreeks 8 januari 2024 te Oegstgeest opzettelijk en wederrechtelijk een matras, deur, televisie en/of een muur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het COA, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten 1, 2 en 3 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024025695, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 105).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 27 september 2024;
t.a.v. feit 1:
2. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , opgemaakt op 24 januari 2024 (p. 52 t/m 54);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 januari 2024 (p. 68 t/m 73);
t.a.v. feit 2 en 3:
4. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , opgemaakt op 8 januari 2024 (p. 23 t/m 26);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 januari 2024 (p. 43 t/m 49).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 24 januari 2024 te Leiden opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een stoel en een matras en een bed en beddengoed, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de kamer van GGZ Rivierduinen en de aangrenzende kamers en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners/patiënten en het personeel van GGZ Rivierduinen te duchten was;
2
hij op 8 januari 2024 te Oegstgeest opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de kamer van het COA en de aangrenzende kamers en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners en het personeel van het COA te duchten was;
3
hij op 8 januari 2024 te Oegstgeest opzettelijk en wederrechtelijk een matras, deur
entelevisie, die aan het COA toebehoorden, heeft vernield.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de ten laste gelegde feiten hem niet toe te rekenen zijn, nu de psychiater van het NIFP heeft gerapporteerd dat volledige ontoerekenbaarheid niet kan worden uitgesloten.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er geen eensluidende conclusie van de rapporterende deskundigen is, nu de psycholoog van het NIFP heeft geadviseerd om de verdachte de ten laste gelegde feiten in sterk verminderde mate toe te rekenen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep op volledige ontoerekeningsvatbaarheid bij de verdachte, gelet op de conclusies van de deskundigen van het NIFP, onvoldoende onderbouwd. Het verweer wordt verworpen.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) wordt opgelegd met bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd (hierna: dwangverpleging). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Tevens heeft de raadsvrouw verzocht onmiddellijk ambtshalve over te gaan tot het afgeven van een zorgmachtiging en [instelling] aan te wijzen als instelling waar de verdachte verder wordt gestabiliseerd en voorbereid op veilige repatriëring naar Turkije. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht tbs met dwangverpleging op te leggen met een motivering die recht doet aan de Aanwijzing tbs bij vreemdelingen onder 3.2, voortvarende repatriëring.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft twee keer in korte tijd brand gesticht. Eerst in zijn kamer bij het COA en een paar weken later in zijn kamer in de GGZ-instelling waar hij daarna was opgenomen. De verdachte deed dit omdat hij terug wilde naar Turkije en zijn behandelaars, volgens hem, niet naar hem luisterden en hem niet wilden helpen. Naast schade aan goederen in de kamer van het COA, is bij de eerste brandstichting door de rookontwikkeling ook gevaar ontstaan voor de overige bewoners en het personeel van het COA. De tweede brandstichting vond plaats in een gesloten GGZ-instelling, waarbij de kamer van de verdachte direct grenst aan kamers van andere patiënten. Door de rookontwikkeling moest daar een afdeling worden ontruimd met kwetsbare psychiatrische patiënten, die zich niet zelf in veiligheid kunnen brengen. De branden konden (gelukkig) snel worden geblust. Dat neemt niet weg dat brandstichting een zeer ernstig en gevaarzettend strafbaar feit is vanwege het risico op uitslaande brand en het gevaar voor spullen en het leven van mensen. Dit geldt zeker in een instelling waar de omwonenden niet zelf van de afdeling kunnen komen. Dat deze branden niet tot grotere schade hebben geleid is slechts te danken aan het tijdig ingrijpen van het aanwezige personeel.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 maart 2024, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld wegens vernieling.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 19 april 2024, opgesteld door psychiater dr. J. van der Meer en verder van de Pro Justitia-rapportage van 22 april 2024, opgesteld door B. van Giessen, klinisch psycholoog.
De psychiater komt tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerd schizofreniespectrum of een andere psychotische stoornis, waarbij onderliggend het bestaan wordt vermoed van schizofrenie, een bipolaire stoornis of een schizoaffectieve stoornis. Daarnaast is sprake van een lichte stoornis in het gebruik van cannabis, die in detentie in gedwongen remissie is gegaan. De genoemde stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Er zijn voldoende aanwijzingen dat er ten tijde van beide tenlasteleggingen nog psychotische verschijnselen waren bij de verdachte die van invloed waren op zijn denken en handelen. De psychiater adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Mogelijk is sprake van een autismespectrumstoornis en/of intellectuele beperkingen, maar de actuele psychotische problematiek ontneemt het zicht op eventuele andere stoornissen en dit kan daarom niet worden vastgesteld. Deze psychotische stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en deze beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. De psycholoog adviseert het ten laste gelegde in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Om het risico op recidive te verlagen acht de psychiater het nodig dat de verdachte zijn medicatie tegen psychotische klachten blijft gebruiken. Daarnaast is het nodig om aan zijn sociaal maatschappelijke problemen te werken. Belangrijk is dat het cannabisgebruik in remissie blijft. Het advies is om de behandeling in een forensisch kader plaats te laten vinden, zodat expliciet aandacht wordt gegeven aan recidivepreventie en behandeling op een hoger beveiligingsniveau mogelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De conclusies van de deskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen, dat het bewezen verklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, dan ook over.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van de aanvullende rapportages van 21 juni 2024 van psychiater Van der Meer en van 3 juli 2024 van psycholoog Van Giessen.
Van der Meer heeft in zijn aanvullende rapportage geadviseerd te laten onderzoeken of een zorgmachtiging kan worden afgegeven in het kader van de schakelbepaling artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (hierna: Wfz). Indien toch wordt besloten tot het opleggen van tbs, lijkt Van der Meer oplegging van tbs met voorwaarden niet erg realistisch. Als tbs met dwangverpleging wordt opgelegd zal de verdachte, die maar kort in Nederland was voorafgaand aan het tenlastegelegde en mogelijk terug zal willen keren naar Turkije, langdurig op een hoog beveiligingsniveau in Nederland moeten worden behandeld.
Ook Van Giessen heeft in zijn aanvullende rapportage geadviseerd alsnog een onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van een zorgmachtiging in het kader van de schakelbepaling artikel 2.3 Wfz. Mocht een zorgmachtiging op geen enkele manier gerealiseerd kunnen worden, dan rest niet anders dan de verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen. Van der Giessen heeft hierover in het oorspronkelijke rapport al opgemerkt dat een dergelijk zware maatregel gezien het matige recidivegevaar vanuit gedragskundig oogpunt niet proportioneel is, maar stelt in zijn aanvullende rapportage dat als er geen andere mogelijkheden zijn, tbs met dwangverpleging onontkoombaar zal zijn.
De rechtbank heeft tenslotte kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 23 september 2024. De reclassering adviseert negatief over tbs met voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Hoewel de verdachte nu zegt wel mee te willen werken aan een klinische opname, is hij niet bereid hierover met de reclassering in gesprek te gaan, waardoor de reclassering de bijbehorende voorwaarden en verwachtingen niet met hem heeft kunnen bespreken. Zijn houding is grillig en het ziektebesef nog steeds afwezig, ondanks enige stabilisatie ten gevolge van medicatiegebruik. Beschermende factoren ontbreken en het afbreukrisico op de voorwaarden wordt onverminderd hoog ingeschat. Een tbs met voorwaarden vereist samenwerking met de reclassering en (langdurige) bereidheid tot medewerking aan voorwaarden. De reclassering ziet op beide punten geen aanwijzingen voor een succesvol begeleidingstraject. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met praktische bezwaren ten aanzien van de uitvoerbaarheid van tbs met voorwaarden vanwege een mogelijke ongewenstverklaring van de verdachte.
Maatregel
De rechtbank volgt de officier van justitie dat oplegging van een zorgmachtiging niet mogelijk is omdat het geadviseerde beveiligingsniveau niet vormgegeven kan worden binnen het kader van een zorgmachtiging. Gelet op het gevaar op herhaling acht de rechtbank de zorgmachtiging dan ook een maatregel die de maatschappij onvoldoende bescherming biedt.
De enige resterende en passende maatregel is naar het oordeel van de rechtbank daarom de tbs-maatregel, zoals ook geadviseerd door de psycholoog en psychiater. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van tbs: namelijk ten eerste dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten misdrijven zijn als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Ook bestond tijdens het begaan van die feiten bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Nu blijkens het reclasseringsadvies zeer sterk wordt getwijfeld aan de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van tbs met voorwaarden, omdat het voor de verdachte onmogelijk is samen te werken met de reclassering en mee te werken aan de voorwaarden, zal de rechtbank bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Daarbij acht de rechtbank vooral van belang dat er sprake is van dusdanig gevaar voor recidive dat dwangverpleging geboden is voor de algemene veiligheid van goederen of personen.
Deze maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten betreffen brandstichting met onder andere levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Straf
Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van enige duur. Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 37a, 37b, 38e, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12(
TWAALF)
MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2024.