6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft twee keer in korte tijd brand gesticht. Eerst in zijn kamer bij het COA en een paar weken later in zijn kamer in de GGZ-instelling waar hij daarna was opgenomen. De verdachte deed dit omdat hij terug wilde naar Turkije en zijn behandelaars, volgens hem, niet naar hem luisterden en hem niet wilden helpen. Naast schade aan goederen in de kamer van het COA, is bij de eerste brandstichting door de rookontwikkeling ook gevaar ontstaan voor de overige bewoners en het personeel van het COA. De tweede brandstichting vond plaats in een gesloten GGZ-instelling, waarbij de kamer van de verdachte direct grenst aan kamers van andere patiënten. Door de rookontwikkeling moest daar een afdeling worden ontruimd met kwetsbare psychiatrische patiënten, die zich niet zelf in veiligheid kunnen brengen. De branden konden (gelukkig) snel worden geblust. Dat neemt niet weg dat brandstichting een zeer ernstig en gevaarzettend strafbaar feit is vanwege het risico op uitslaande brand en het gevaar voor spullen en het leven van mensen. Dit geldt zeker in een instelling waar de omwonenden niet zelf van de afdeling kunnen komen. Dat deze branden niet tot grotere schade hebben geleid is slechts te danken aan het tijdig ingrijpen van het aanwezige personeel.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 maart 2024, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld wegens vernieling.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 19 april 2024, opgesteld door psychiater dr. J. van der Meer en verder van de Pro Justitia-rapportage van 22 april 2024, opgesteld door B. van Giessen, klinisch psycholoog.
De psychiater komt tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerd schizofreniespectrum of een andere psychotische stoornis, waarbij onderliggend het bestaan wordt vermoed van schizofrenie, een bipolaire stoornis of een schizoaffectieve stoornis. Daarnaast is sprake van een lichte stoornis in het gebruik van cannabis, die in detentie in gedwongen remissie is gegaan. De genoemde stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Er zijn voldoende aanwijzingen dat er ten tijde van beide tenlasteleggingen nog psychotische verschijnselen waren bij de verdachte die van invloed waren op zijn denken en handelen. De psychiater adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Mogelijk is sprake van een autismespectrumstoornis en/of intellectuele beperkingen, maar de actuele psychotische problematiek ontneemt het zicht op eventuele andere stoornissen en dit kan daarom niet worden vastgesteld. Deze psychotische stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en deze beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. De psycholoog adviseert het ten laste gelegde in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Om het risico op recidive te verlagen acht de psychiater het nodig dat de verdachte zijn medicatie tegen psychotische klachten blijft gebruiken. Daarnaast is het nodig om aan zijn sociaal maatschappelijke problemen te werken. Belangrijk is dat het cannabisgebruik in remissie blijft. Het advies is om de behandeling in een forensisch kader plaats te laten vinden, zodat expliciet aandacht wordt gegeven aan recidivepreventie en behandeling op een hoger beveiligingsniveau mogelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De conclusies van de deskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen, dat het bewezen verklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, dan ook over.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van de aanvullende rapportages van 21 juni 2024 van psychiater Van der Meer en van 3 juli 2024 van psycholoog Van Giessen.
Van der Meer heeft in zijn aanvullende rapportage geadviseerd te laten onderzoeken of een zorgmachtiging kan worden afgegeven in het kader van de schakelbepaling artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (hierna: Wfz). Indien toch wordt besloten tot het opleggen van tbs, lijkt Van der Meer oplegging van tbs met voorwaarden niet erg realistisch. Als tbs met dwangverpleging wordt opgelegd zal de verdachte, die maar kort in Nederland was voorafgaand aan het tenlastegelegde en mogelijk terug zal willen keren naar Turkije, langdurig op een hoog beveiligingsniveau in Nederland moeten worden behandeld.
Ook Van Giessen heeft in zijn aanvullende rapportage geadviseerd alsnog een onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van een zorgmachtiging in het kader van de schakelbepaling artikel 2.3 Wfz. Mocht een zorgmachtiging op geen enkele manier gerealiseerd kunnen worden, dan rest niet anders dan de verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen. Van der Giessen heeft hierover in het oorspronkelijke rapport al opgemerkt dat een dergelijk zware maatregel gezien het matige recidivegevaar vanuit gedragskundig oogpunt niet proportioneel is, maar stelt in zijn aanvullende rapportage dat als er geen andere mogelijkheden zijn, tbs met dwangverpleging onontkoombaar zal zijn.
De rechtbank heeft tenslotte kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 23 september 2024. De reclassering adviseert negatief over tbs met voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Hoewel de verdachte nu zegt wel mee te willen werken aan een klinische opname, is hij niet bereid hierover met de reclassering in gesprek te gaan, waardoor de reclassering de bijbehorende voorwaarden en verwachtingen niet met hem heeft kunnen bespreken. Zijn houding is grillig en het ziektebesef nog steeds afwezig, ondanks enige stabilisatie ten gevolge van medicatiegebruik. Beschermende factoren ontbreken en het afbreukrisico op de voorwaarden wordt onverminderd hoog ingeschat. Een tbs met voorwaarden vereist samenwerking met de reclassering en (langdurige) bereidheid tot medewerking aan voorwaarden. De reclassering ziet op beide punten geen aanwijzingen voor een succesvol begeleidingstraject. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met praktische bezwaren ten aanzien van de uitvoerbaarheid van tbs met voorwaarden vanwege een mogelijke ongewenstverklaring van de verdachte.
Maatregel
De rechtbank volgt de officier van justitie dat oplegging van een zorgmachtiging niet mogelijk is omdat het geadviseerde beveiligingsniveau niet vormgegeven kan worden binnen het kader van een zorgmachtiging. Gelet op het gevaar op herhaling acht de rechtbank de zorgmachtiging dan ook een maatregel die de maatschappij onvoldoende bescherming biedt.
De enige resterende en passende maatregel is naar het oordeel van de rechtbank daarom de tbs-maatregel, zoals ook geadviseerd door de psycholoog en psychiater. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van tbs: namelijk ten eerste dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten misdrijven zijn als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Ook bestond tijdens het begaan van die feiten bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Nu blijkens het reclasseringsadvies zeer sterk wordt getwijfeld aan de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van tbs met voorwaarden, omdat het voor de verdachte onmogelijk is samen te werken met de reclassering en mee te werken aan de voorwaarden, zal de rechtbank bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Daarbij acht de rechtbank vooral van belang dat er sprake is van dusdanig gevaar voor recidive dat dwangverpleging geboden is voor de algemene veiligheid van goederen of personen.
Deze maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten betreffen brandstichting met onder andere levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Straf
Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van enige duur. Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.