ECLI:NL:RBDHA:2024:16523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/653849 / FA RK 23-6747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing naar Frankrijk en kinderalimentatie bij co-ouderschapsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing naar Frankrijk en de vaststelling van kinderalimentatie. De man en de vrouw, die in 2015 in Frankrijk zijn getrouwd, hebben drie minderjarige kinderen. De vrouw verzocht om toestemming om met de kinderen naar Frankrijk te verhuizen, terwijl de man zich verzette tegen deze verhuizing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende redenen heeft aangevoerd voor de verhuizing en dat er geen goed onderbouwd plan is voor de omgang tussen de kinderen en beide ouders. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man bepaald, met de mogelijkheid dat de kinderen bij de vrouw worden ingeschreven zodra zij zich in Nederland vestigt. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de week bij de man en de vrouw verblijven. Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank vastgesteld dat de man € 172,- per maand per kind moet betalen aan de vrouw, zodra de kinderen bij haar zijn ingeschreven. Het verzoek van de vrouw om partneralimentatie is afgewezen, omdat de man geen draagkracht heeft om deze te betalen. De rechtbank heeft partijen verwezen naar een traject voor ouderschapsbemiddeling om hen te helpen bij het maken van afspraken over de zorg voor de kinderen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 23-6747 (echtscheiding) / FA RK 24-3880 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/653849 (echtscheiding) / C/09/667217 (verdeling)
Datum beschikking: 10 oktober 2024

Scheiding

Beschikking op het op 14 september 2023 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.W. van Osch te Kwintsheul (voorheen: Mr S.C. Meijler).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F.G.T. Meershoek te Den Haag (voorheen Mr P.C. Burger).

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de zijde van de man, ingekomen op 14 september 2023;
  • de brief van 24 november 2023, met producties 1 tot en met 4, van de zijde van de man;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de zijde van de vrouw, ingekomen op 28 november 2023;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken van de zijde van de man, ingekomen op 21 december 2023;
  • brief van 23 januari 2024 van de zijde van de vrouw, in reactie op het bericht van de rechtbank van 11 januari 2024;
  • brief van 24 januari 2024 van de zijde van de man, in reactie op het bericht van de rechtbank van 11 januari 2024;
  • het aanvullend (zelfstandig) verzoekschrift van de zijde van de vrouw, met producties 1 tot en met 7, ingekomen op 20 februari 2024;
  • het aanvullend verzoekschrift van de zijde van de man, met producties 5 tot en met 9, ingekomen op 6 maart 2024;
  • het verweerschrift tegen de aanvullende verzoeken tevens houdende aanvullende zelfstandige verzoeken van de zijde van de vrouw, met productie 8, ingekomen op 16 mei 2024;
  • het verweerschrift tegen de aanvullende zelfstandige verzoeken van de zijde van de man, met producties 20 tot en met 27, ingekomen op 11 juni 2024;
  • de brief van 28 augustus 2024, met producties 28 tot en met 46, van de zijde van de man;
  • de brief van 2 september 2024, met bijlagen A tot en met F en aanvullend verzoek, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 4 september 2024 van de zijde van de vrouw, in reactie op het bericht van de rechtbank van 3 september 2024;
  • het bericht van 6 september 2024 van de zijde van de man, in reactie op het bericht van de rechtbank van 3 september 2024.
De minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben in raadkamer hun mening kenbaar gemaakt.
Op 12 september 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, mevrouw S. de Tonnac;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk, mevrouw I.G.S. Ringelé;
- mevrouw [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Na de zitting heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
- het bericht van 27 september 2024 van de zijde van de man;
- het bericht van 27 september 2024 van de zijde van de vrouw.
Bij brieven van 18 september 2024 zijn de kinderen geïnformeerd over de beslissingen ten aanzien van hen. De inhoud van deze brieven luidt als volgt:
Beste [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ,
Jullie hebben op 3 september met mij gesproken in verband met de scheiding van jullie ouders. Ik vond het knap hoe jullie dat hebben gedaan, want dat zal niet makkelijk voor jullie zijn geweest.
Op 12 september heb ik samen met twee andere rechters met jullie ouders gesproken. Jullie ouders zijn het over een aantal dingen eens en over een aantal dingen ook niet, bijvoorbeeld waar jullie moeten wonen. Dat jullie ouders het niet eens zijn, komt niet door jullie of door wat jullie willen, maar soms is dat tussen ouders gewoon zo. Daar kunnen jullie niets aan doen. Omdat jullie ouders er zelf niet uit komen, hebben ze aan ons gevraagd om een beslissing te nemen. Een van onze beslissingen gaat over jullie. Misschien hebben jullie het al van jullie ouders gehoord, maar met deze brief wil ik zelf aan jullie uitleggen wat wij besloten hebben en waarom.
Wij hebben besloten dat jullie moeder niet met jullie of met één van jullie naar het huis in [plaatsnaam 1] in Frankrijk mag verhuizen. Voor een verhuizing zo ver weg van jullie vader moet jullie moeder een hele goede reden hebben en er moet een concreet plan zijn voor de omgang tussen jullie als zussen onderling en tussen jullie en jullie vader én moeder. Wij vinden dat deze hele goede reden er niet is en dat er ook geen goed plan is gemaakt. Wij hebben gezocht naar een oplossing waarbij jullie elkaar en jullie beide ouders regelmatig kunnen blijven zien en waarbij [minderjarige 2] zo snel mogelijk weer naar school kan gaan. Omdat jullie vader in [plaatsnaam 2] woont en jullie alle drie weer naar jullie oude school in [plaatsnaam 2] kunnen, hebben wij besloten dat jullie in (de buurt van) [plaatsnaam 2] moeten wonen.
Wij vinden het belangrijk dat er contact is tussen jullie allemaal en dat [minderjarige 2] zo snel mogelijk weer naar school gaat. Omdat jullie moeder op 12 september nog geen plek had in [plaatsnaam 2] waar ze met jullie drieën kan wonen, hebben wij beslist dat jullie je formele verblijfplaats bij jullie vader hebben. Jullie moeder heeft gezegd dat zij zo snel mogelijk weer in (de regio) [plaatsnaam 2] komt wonen en dan kunnen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij haar worden ingeschreven. In dat geval kunnen jullie net als het afgelopen half jaar, steeds om de week bij de andere ouder wonen. Wij denken dat dit voor jullie nu het beste is.
[minderjarige 2] heeft heel duidelijk aangegeven dat zij op dit moment niet bij haar vader wil zijn. Wij denken daarom dat jij – [minderjarige 2] – misschien boos bent over deze beslissing. Maar wij vinden het wel belangrijk dat er contact is tussen jou en je vader en dat jullie snel kunnen beginnen met af en toe samen iets te ondernemen, bijvoorbeeld samen eten maken of een stukje wandelen met de hond.
Jullie ouders zijn er samen verantwoordelijk voor om ervoor te zorgen dat het contact tussen jullie drieën en allebei jullie ouders op een goede manier kan gaan plaatsvinden. Het is niet jullie schuld dat jullie ouders ruzie maken over jullie. Het is wel heel erg verdrietig voor jullie. Daarom hopen wij dat jullie ouders hulp van professionals zoeken om ze te helpen. Daar hebben wij ze ook tips voor gegeven.
Wij zetten onze beslissing op papier. Dat proberen we te doen op 10 oktober. De beslissingen die we genomen hebben, gaan dan in.
Met vriendelijke groet,
A.M. Brakel

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2015 te [plaatsnaam 3] , Frankrijk.
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , Frankrijk;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 2] , Frankrijk;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2014 te [geboorteplaats 2] , Frankrijk.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- Partijen hebben beiden de Franse nationaliteit.
- Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 juli 2024 is bepaald dat de kinderen – totdat over hun hoofdverblijfplaats in de bodemprocedure is beslist – niet uit Nederland zullen verhuizen. De overige vorderingen zijn afgewezen.

Verzoek en verweer

De man verzoekt na wijziging en gedeeltelijke intrekking thans nog de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en:
- te bepalen dat de kinderen vooralsnog hun hoofdverblijfplaats bij de man zullen hebben;
- te bepalen dat de man vooralsnog per maand per kind zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een nader te bezien bedrag afhankelijk van vele toekomstige factoren, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
-
ingeval dat partijen in Nederland blijven wonen:
te bepalen dat de kinderen van partijen wekelijks om en om bij elk van hun ouders verblijven van vrijdag 18.00 uur tot de daaropvolgende vrijdag 18.00 uur, met verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte,
ingeval de man in Frankrijk gaat wonen:
  • te bepalen dat de kinderen, althans subsidiair [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , hun hoofdverblijfplaats hebben bij de man;
  • te bepalen dat de vrouw medewerking dient te verlenen aan de verhuizing van de man met de kinderen naar Frankrijk door het verstrekken van schriftelijke toestemming daartoe binnen twee weken na een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de man (per aangetekende brief), en indien de vrouw daaraan geen medewerking verleent, aan de man vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen, althans subsidiair met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , te verhuizen naar Frankrijk, hen aldaar in te schrijven en in te schrijven op een school nabij hun woonplaats;
  • te bepalen dat de kinderen eens per maand van vrijdag 20.00 uur tot zondag 15.00 uur bij de vrouw verblijven, waarbij de man de kinderen zal halen en brengen, met verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte;
- de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen te bepalen als volgt:
  • het VOF-aandeel toe te delen aan de vrouw, onder uitkering van de helft van de waarde daarvan aan de man en als accountant te benoemen de heer [naam 2] AA GPFP van MRVO accountants en belastingadviseurs, gevestigd en kantoorhoudende te (3115 JG) Schiedam aan de [adres 1] , althans subsidiair een door uw rechtbank in goede justitie te benoemen accountant, teneinde vorenbedoelde waarde van het aandeel van de vrouw in Chocolatine VOF tussen partijen bindend vast te stellen;
  • te bepalen dat de bankrekening
- bij ABN AMRO met rekeningnummer [rekeningnummer 1] met de daaraan gekoppelde spaarrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van partijen wordt opgeheven uiterlijk per 31 augustus 2024, althans subsidiair onmiddellijk na de in deze te wijzen beschikking, met verdeling van het saldo tussen partijen bij helfte;
- bij ABN AMRO met rekeningnummer [rekeningnummer 3] te name van de man aan de man wordt toegedeeld, zonder verdeling van het saldo van die rekening met de vrouw;
- bij ING Bank met rekeningnummer [rekeningnummer 4] ten name van de vrouw wordt toegedeeld aan de vrouw, onder uitkering van de helft van het saldo aan de man per peildatum;
- bij BNP FR met rekeningnummer [rekeningnummer 5] ten name van de vrouw en de daaraan gekoppelde spaarrekening wordt toegedeeld aan de vrouw, onder uitkering van de helft van de waarde daarvan;
- bij Societé General met rekeningnummer [rekeningnummer 6] ten name van [minderjarige 1] en bij Societé General met rekeningnummer [rekeningnummer 7] ten name van [minderjarige 2] binnen een maand na de in deze te wijzen beschikking worden opgeheven met verdeling van het saldo tussen partijen bij helfte, en te bepalen dat partijen zelf voor elk van hun kinderen een spaarrekening openen waarop vorenbedoeld verdeeld saldo gelijkelijk tussen de drie kinderen wordt gestort;
- de bankrekening bij ABN AMRO met rekeningnummer [rekeningnummer 8] ten name van [minderjarige 1] wordt toegedeeld aan [minderjarige 1] , zonder verdeling van het saldo tussen partijen;
  • de roerende zaken en personenauto’s tussen partijen te verdelen conform het verzochte in sub 26 van het verweerschrift van 6 maart 2024, onder uitkering van de helft van de waarde daarvan door partijen over en weer;
  • primair de woning te [plaatsnaam 1] (Frankrijk), [postcode 1] , [adres 2] , toe te delen aan de man, zonder uitkering van de waarde daarvan aan de vrouw, althans subsidiair de vrouw te veroordelen tot betaling van het bedrag van
  • bepalen dat uitsluitend aan de man toekomt het saldo van bankrekening bij Santander met rekeningnummer [rekeningnummer 9] , zijnde de erfenis van zijn moeder, en de vrouw te veroordelen tot betaling van het bedrag van £ 26,629.95 ofwel € 31.157,- aan de man, althans subsidiair een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien dit bedrag niet binnen twee weken na betekening van de in deze te wijzen beschikking is betaald;
- te bepalen dat de vrouw maandelijks een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de man betaalt, telkens bij vooruitbetaling, te weten een nader te bezien bedrag, althans subsidiair een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert – onder referte ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vrouw na wijziging en gedeeltelijke intrekking thans nog zelfstandig de echtscheiding uit te spreken en:
- te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen van partijen zal zijn bij de vrouw in [plaatsnaam 1] , Frankrijk;
- te bepalen dat de man medewerking moet verlenen aan de verhuizing van de vrouw en de kinderen naar [plaatsnaam 1] , Frankrijk, en voor inschrijving van de kinderen op het woonadres [adres 2] , [postcode 1] , [plaatsnaam 1] , Frankrijk en inschrijving op een nader door de vrouw aan te wijzen school in [plaatsnaam 1] of nabije regio door het verstrekken van schriftelijke toestemming binnen één week na de door uw rechtbank te wijzen beschikking in dezen, bij gebreke waarvan door uw rechtbank vervangende toestemming wordt verleend voor deze verhuizing, inschrijving op het woonadres en inschrijving op de school;
- tussen de man en de minderjarige kinderen van partijen een in goede justitie te bepalen
zorgregeling vast te stellen;
- te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum een bijdrage in de kosten van de minderjarige kinderen van partijen is verschuldigd door uw rechtbank in goede justitie te bepalen;
- te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud is verschuldigd door uw rechtbank in goede justitie te bepalen;
- te bepalen dat de vrouw gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de woning staande en gelegen te [adres 2] , [postcode 1] , [plaatsnaam 1] , Frankrijk;
- te bepalen dat de woning staande en gelegen aan het woonadres [adres 2]
, [postcode 1] , [plaatsnaam 1] , Frankrijk, onverdeeld blijft voor de duur van vijf jaar en te bepalen dat aan de vrouw bij toedeling van deze woning aan een der partijen na ommekomst van vijf jaar dan wel bij verkoop na ommekomst van deze periode 75% van de overwaarde toekomt;
- te verklaren voor recht dat de Wet VPS van toepassing is op de door de man in Nederland en daarbuiten opgebouwde rechten op ouderdomspensioen en de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de verevening/verdeling bij helfte;
- te bepalen dat de man dient aan te tonen dat hij bankrekeningen ten name van de kinderen heeft geopend en dat zich op elk van deze rekeningen een positief saldo ad (ten minste) € 6.000,- bevindt, bij gebreke waarvan de man wordt veroordeeld de rekeningen aan te vullen tot een bedrag ad (ten minste) € 6.000,- per rekening;
- te bepalen dat de man binnen een week na de door uw rechtbank in dezen te wijzen beschikking gehouden is het door hem ontvangen bedrag van de verzekeraar, te weten een bedrag van € 2.151,06, ten behoeve van het herstel van de kapotte autoruit, terug te storten op een door de vrouw aan te wijzen bankrekeningnummer;
- voorwaardelijk, onder de voorwaarde dat voor (een deel van) de kinderen geen toestemming wordt verleend om met de vrouw mee te verhuizen naar Frankrijk en zij dus in Nederland hun hoofdverblijfplaats zullen houden: tussen de vrouw en de in Nederland verblijvende kinderen een in goede justitie te bepalen zorgregeling vast te stellen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van het zelfstandige verzoek tot echtscheiding – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht
Nu beide echtgenoten ten tijde van het indienen van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot de verzoeken tot echtscheiding rechtsmacht toe.
Toepasselijk recht
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) Nederlands recht op de verzoeken tot echtscheiding toepassen.
Ouderschapsplan
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid de verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken en het besprokene op de zitting voldoende gebleken dat partijen niet in staat zijn om tot een gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan te komen. Gelet hierop zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw stellen beiden dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Verzoeken betreffende de kinderen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken ten aanzien van de vervangende toestemming tot verhuizing, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank beoordeelt hierna de verzoeken betreffende de kinderen. In dat kader stelt zij het volgende voorop.
Nadat partijen besloten hebben uit elkaar te gaan, zijn zij nog geruime tijd met hun kinderen samen in de echtelijke huurwoning blijven wonen. Per 1 januari 2024 heeft de man deze woning verlaten. Partijen zijn toen een zorgregeling overeengekomen waarbij de kinderen de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw met als wisselmoment vrijdag rond 18.00 uur. Gebleken is dat [minderjarige 2] sinds medio februari 2024 niet meer volgens de afgesproken zorgregeling naar de man toe gaat en nauwelijks contact met hem heeft. Nadat de man vernomen had dat de vrouw vanwege de financiële situatie van partijen met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar Frankrijk wilde verhuizen, is hij een kort geding gestart. Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 juli 2024 is bepaald dat de kinderen – totdat over hun hoofdverblijfplaats in de bodemprocedure is beslist – niet uit Nederland zullen verhuizen. Ten tijde van de mondelinge behandeling is echter gebleken dat de vrouw al enkele weken met [minderjarige 2] bij haar ouders in de buurt van Orléans, Frankrijk, verblijft. Sinds het verblijf in Frankrijk gaat [minderjarige 2] niet meer naar school. [minderjarige 1] is in september 2024 begonnen aan het voorlaatste jaar op de [school 1] . [minderjarige 3] is doorgegaan op het [school 2] in [plaatsnaam 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 3] verbleven ten tijde van de mondelinge behandeling bij de man. Door het vertrek van de vrouw naar Frankrijk was onduidelijk hoe de zorgregeling verder vorm zou krijgen. Partijen zijn er niet in geslaagd om daarover afspraken te maken en zij hebben ervoor gekozen de zitting bij de rechtbank af te wachten.
Het afgelopen jaar zijn partijen meerdere keren van gedachten veranderd over de vraag waar zij en de kinderen in de nabije toekomst moeten verblijven. Daarbij keken partijen ieder steeds op een andere manier tegen de zaken aan en het is hen niet gelukt om afspraken te maken. Wel is duidelijk geworden dat beide partijen op termijn een betere toekomst voor zichzelf en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zien weggelegd in Frankrijk dan in Nederland. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kunnen in Frankrijk gratis onderwijs krijgen, terwijl de kosten in Nederland voor de [school 2] aanzienlijk zijn en niet (meer) kunnen worden betaald. Daarnaast heeft de vrouw in Frankrijk betere kansen op een baan dan in Nederland. De vrouw is eind 2022 samen met een zakenpartner een bakkerij gestart, maar inmiddels hebben de vrouw en haar zakenpartner de activiteiten in de bakkerij gestaakt en zijn zij bezig de bakkerij te verkopen. De man die voor een Nederlands bedrijf werkt, kan vanuit Frankrijk gaan werken, maar daar is wel enige voorbereiding voor nodig. [minderjarige 1] heeft nog twee jaar te gaan op de [school 1] . Beide ouders gunnen het [minderjarige 1] dat zij deze school in Nederland kan afmaken, maar vinden haar op dit moment nog te jong om alleen in Nederland achter te blijven.
Vervangende toestemming verhuizing
Op de zitting is de rechtbank duidelijk geworden dat de man dit schooljaar nog met alle drie de kinderen in Nederland wil blijven. De vrouw handhaaft haar verzoek om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen, dan wel in ieder geval met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , te verhuizen naar [plaatsnaam 1] , Frankrijk. De rechtbank heeft op de zitting reeds aangegeven dat zij dit verzoek zal afwijzen en wel om de volgende redenen.
Op grond van het gezamenlijk gezag heeft de vrouw instemming van de man nodig om met de kinderen naar [plaatsnaam 1] , Frankrijk te mogen verhuizen. Het uitblijven van overeenstemming tussen de ouders levert een geschil op zoals bedoeld in artikel 1:253a BW. Op grond van jurisprudentie dient de rechtbank bij de beoordeling van dit geschil de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen (HR 25 april 2008, LJN: BC5901).
Naar het oordeel van de rechtbank is de noodzaak van en het belang bij de verhuizing naar
[plaatsnaam 1] , Frankrijk, onvoldoende komen vast te staan.
De vrouw wil uitsluitend vanwege financiële redenen met (in ieder geval) [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verhuizen naar [plaatsnaam 1] , op zo’n 1100 kilometer van [plaatsnaam 2] . In Nederland betalen partijen een aanzienlijk bedrag aan schoolgeld voor het [school 2] , terwijl [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in Frankrijk gratis naar school kunnen. Daarnaast bezitten partijen in [plaatsnaam 1] een (hypotheekvrij) huis waar de vrouw gratis zou kunnen wonen, mits haar verzoek tot het (voorlopig) onverdeeld laten van de woning slaagt en zij geen vergoeding aan de man verschuldigd is voor het gebruik van het aandeel van de man in de woning. In [plaatsnaam 2] heeft de vrouw geen woning meer (het huurcontract van de echtelijke woning is afgelopen) en zij geeft aan geen geld te hebben om elders in [plaatsnaam 2] woonruimte te huren.
De rechtbank ziet niet in waarom het vanuit financieel oogpunt voor de vrouw noodzakelijk is om te verhuizen naar [plaatsnaam 1] . Beide partijen kunnen in Nederland werken, zoals zij ook de afgelopen periode voorafgaand aan het einde van hun relatie hebben gedaan (de man in loondienst, de vrouw in haar onderneming). Hiermee kunnen beide partijen inkomen genereren om een woonruimte te betalen. Het feit dat de vrouw ervoor gekozen heeft om haar activiteiten in de bakkerij te staken, doet daar niet aan af. De vrouw heeft aangevoerd dat zij in Frankrijk volop mogelijkheden heeft om te werken (zij is onder meer opgeleid tot gymdocent) en heeft onvoldoende onderbouwd dat het voor haar niet mogelijk is om in de omgeving van [plaatsnaam 2] , met een grote internationale gemeenschap, werk te vinden. Bovendien kan er vanuit de Franse overheid voor dit schooljaar een subsidie worden verkregen voor de kosten van het [school 2] , zoals de man onweersproken naar voren heeft gebracht.
De rechtbank acht de verhuizing naar [plaatsnaam 1] ook onvoldoende doordacht en voorbereid. Zo heeft de vrouw geen concreet uitzicht op een baan in (de omgeving van) [plaatsnaam 1] en is het niet duidelijk naar welke school [minderjarige 2] en [minderjarige 3] daar zouden gaan. Weliswaar verwacht de vrouw dat de kinderen naar de school kunnen waar zij naartoe zijn gegaan in de korte periode dat partijen gezamenlijk in [plaatsnaam 1] woonden, maar hieromtrent is geen zekerheid, zodat de vrouw haar verzoek tot inschrijving bij een school ook niet concreet heeft kunnen maken. Bovenal is van belang dat er noch een concreet plan is voor de omgang tussen de zussen onderling en de omgang tussen de kinderen en beide ouders, noch dat er is nagedacht over een vervoersregeling. Een dergelijk plan is wel heel belangrijk, juist ook gezien de moeizame verhouding tussen [minderjarige 2] en de man op dit moment en de aanzienlijke afstand tussen [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 1] .
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank zowel het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar [plaatsnaam 1] , Frankrijk als de daarmee samenhangende verzoeken om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving op het woonadres en inschrijving op een nader aan te wijzen school in [plaatsnaam 1] of nabije regio, zal afwijzen.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
De vrouw heeft op de zitting aangegeven dat zij gaat proberen woonruimte voor zichzelf en de kinderen in [plaatsnaam 2] te vinden. Aangezien de vrouw niet heeft toegezegd direct te zullen terugkeren naar [plaatsnaam 2] , zal de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen op dit moment bij de man bepalen. Dit geldt ook voor [minderjarige 2] . Zij moet zo snel mogelijk weer naar school en kan op het [school 2] terecht. Zodra de vrouw staat ingeschreven op een adres binnen een straal van 20 kilometer vanaf het centrum van [plaatsnaam 2] , kunnen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij haar worden ingeschreven.
Voor wat betreft de zorgregeling ligt geen verzoek aan de rechtbank voor in de situatie dat de kinderen bij de man in Nederland hoofdverblijfplaats zullen hebben en de vrouw in Frankrijk verblijft. Dit verzoek om een zorgregeling vast te stellen ligt wel voor in de situatie dat beide ouders in Nederland verblijven. De rechtbank zal voor die situatie bepalen dat, zodra de vrouw zich heeft gevestigd in Nederland binnen een straal van 20 kilometer vanaf het centrum van [plaatsnaam 2] , de eerder overeengekomen week-op-week-af-regeling met als wisselmoment vrijdag rond 18.00 uur wordt hervat. De rechtbank gaat er niet in mee om het wisselmoment te wijzigen naar een woensdag, zoals de vrouw heeft verzocht. De reden hiervan is dat de man onweersproken heeft gesteld dat wisselingen gedurende de week voor hem nauwelijks uitvoerbaar zijn vanwege zakenreizen die de man maakt en welke de man kan plannen in de weken dat de kinderen bij de vrouw doorbrengen. De man heeft ten tijde van de mondelinge behandeling aangegeven dat hij tijdelijk in overleg met de werkgever niet reist vanwege de zorg voor de kinderen, maar uiteindelijk is dat wel weer de bedoeling.
Gelet op het voorgaande zullen alle overige verzoeken met betrekking tot de kinderen worden afgewezen.
Hulpverlening
De rechtbank neemt voor dit moment een aantal beslissingen ten aanzien van de kinderen. Partijen zullen echter met elkaar in gesprek moeten gaan om afspraken te maken over de toekomstige verhuizing naar Frankrijk en de consequenties daarvan. Ook is hulpverlening nodig voor ouders en [minderjarige 2] vanwege de weerstand bij [minderjarige 2] tegen contact met haar vader. Het afdwingen van de in deze beschikking vastgelegde zorgregeling zal niet bijdragen aan de verstandhouding tussen [minderjarige 2] en de man. De hulpverlening kan adviseren hoe daar wel naar toe te werken.
Op verzoek van partijen heeft de rechtbank hen bij aangehecht proces-verbaal van doorverwijzing verwezen naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan een ouderschapsbemiddelingstraject en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. Dit proces-verbaal is al per email verzonden naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding. De rechtbank zal ook een kennisgeving van deze beschikking per post zenden aan het Kenniscentrum Kind en Scheiding.
Zoals eerder al per brief aangegeven, zou mogelijk de interventie ‘co-mediation bij contactverlies’ van mevrouw [naam 3] en mevrouw [naam 4] een geschikt hulpverleningstraject voor partijen zijn. Voor dit hulpverleningstraject bestaat geen of nauwelijks wachttijd. Het Kenniscentrum Kind en Scheiding kan een indicatie voor dit traject afgeven.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheidingsverzoeken, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot de verzoeken tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Op de verzoeken tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat zolang alle drie de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben en de vrouw geen vaststaande en concrete zorgregeling heeft met de kinderen, de rechtbank geen door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie kan vaststellen. De rechtbank stelt in die situatie evenmin een door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie vast, nu de vrouw op dit moment geen betaalde werkzaamheden heeft en de rechtbank ervan uitgaat dat dit een tijdelijke situatie betreft die binnenkort afloopt.
Op het moment dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] staan ingeschreven bij de vrouw en [minderjarige 1] bij de man, kan de rechtbank dat wel. In het hiernavolgende zal de rechtbank voor die situatie de door de man aan de vrouw voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] én de door de vrouw aan de man voor [minderjarige 1] te betalen kinderalimentatie begroten op basis van de uitgangspunten van het Rapport Alimentatienormen 2024 van de Expertgroep Alimentatie zoals kan worden geraadpleegd op www.rechtspraak.nl.
Behoefte van de kinderen
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de drie kinderen samen € 1.630,- per maand bedraagt. De behoefte per kind bedraagt € 543,- per maand. Dat bedrag is exclusief de hoge kosten die partijen in de afgelopen jaren hebben gemaakt voor het onderwijs aan internationale scholen.
De behoefte van kinderen moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. Conform de aanbevelingen uit voormeld rapport moet de financiële draagkracht van de ouders in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de formule
70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.270)], waarbij NBI staat voor netto besteedbaar inkomen.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat zij ervan uitgaat dat de man de kinderbijslag ten aanzien [minderjarige 1] ontvangt en de vrouw de kinderbijslag ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] . De kinderbijslag wordt namelijk niet betrokken bij de berekening van de draagkracht.
Draagkracht van de man
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van de overgelegde salarisspecificaties over de maanden juli en augustus 2024. Hieruit blijkt een inkomen van € 6.664,- bruto per maand exclusief vakantietoeslag, een pensioenpremie van
€ 198,49 per maand en premie WGA hiaat van € 29,65 per maand.
Rekening houdend met de arbeidskorting en een kindgebonden budget van € 3.005,- per jaar (vanwege [minderjarige 1] ’s inschrijving bij hem) bepaalt de rechtbank het NBI van de man op € 4.782,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de schoolkosten voor [minderjarige 1] van € 11.877,- per jaar, ofwel € 990,- per maand, voor zijn rekening neemt. Daarom zal de rechtbank het in de formule opgenomen bedrag voor kosten van levensonderhoud van € 1.270,- verhogen met een bedrag van € 990,- per maand.
De draagkracht van de man bedraagt dan volgens de formule (afgerond) € 761,- per maand, te weten 70% x [4.782 - (0,3 x 4.782 + 2.260)].
Draagkracht van de vrouw
De rechtbank ziet aanleiding om bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw uit te gaan van een verdiencapaciteit van € 1.500,- bruto per maand, welk bedrag netto neerkomt op hetzelfde bedrag. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen in het kader van de afwijzing van het verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing, gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw in staat is om in een dergelijk minimaal inkomen uit arbeid te voorzien.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en een kindgebonden budget van € 9.046,- per jaar, bepaalt de rechtbank het NBI van de vrouw op € 2.254,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule (afgerond) € 216,- per maand, te weten 70% x [2.254 - (0,3 x 2.254 + 1.270)].
Conclusie
De gezamenlijke draagkracht van de ouders (€ 977,- per maand) is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen van € 1.630,- per maand te voorzien. Hierdoor worden beide ouders geacht met hun volledige draagkracht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Zorgkorting
De man draagt de verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige 1] en de verblijfskosten van alle drie de kinderen wanneer zij bij hem zijn. De vrouw draagt de verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] en de verblijfskosten van alle drie de kinderen wanneer zij bij haar zijn. De ouders hebben in hun onderlinge verhouding ieder recht op de kinderbijslag voor de bij hen ingeschreven kinderen. De rechtbank gaat hierna voor beide partijen uit van een zorgkorting van 35% van de totale behoefte omdat de kinderen evenveel tijd bij de man als bij de vrouw zijn. De zorgkorting bedraagt derhalve (35% x € 1.630,- =) € 570,-. Op de regel dat de zorgkorting de bijdrage van een ouder vermindert, wordt een uitzondering gemaakt in het geval de gezamenlijke draagkracht van de ouders onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Indien er een tekort aan draagkracht bestaat, komt de helft van dit tekort in mindering op de zorgkorting. De gezamenlijke draagkracht van de ouders is € 977,- per maand ten opzichte van de behoefte van de kinderen van € 1.630,- per maand, zodat het tekort aan draagkracht € 653,- per maand bedraagt. De rechtbank gaat ervan uit dat beide ouders voor de helft bijdragen in dit tekort (dus ieder € 327,-).
Het vorenstaande leidt tot de volgende conclusie.
De door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bedraagt
2/3 x € 761 - (570 - 327) = € 518,- per maand, ofwel € 172,- per maand per kind.
De door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1] is nihil want de draagkracht van de vrouw van € 216,- is lager dan de helft van de zorgkorting waar zij recht op heeft.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de verzoeken tot echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht met betrekking tot het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie.
Op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Nu de volledige draagkracht van de man dient te worden aangewend voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, resteert aan de zijde van de man geen draagkracht meer voor het betalen van partneralimentatie. De behoefte en de behoeftigheid van de vrouw kunnen derhalve onbesproken blijven. Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie zal worden afgewezen.
Afwikkeling van het huwelijksvermogensregime
De rechtbank heeft partijen nog tot en met 11 oktober 2024 de gelegenheid gegeven om te kijken of zij overeenstemming kunnen bereiken over de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime. Gelet daarop zal de beslissing ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime pro forma worden aangehouden tot 1 november 2024. Partijen dienen de rechtbank uiterlijk twee weken vóór die datum te berichten over de voortgang van de procedure.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] 2015 te [plaatsnaam 3] , Frankrijk;
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , Frankrijk, [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 2] , Frankrijk, en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2014 te [geboorteplaats 2] , Frankrijk, de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de man;
bepaalt dat zodra de vrouw staat ingeschreven op een adres binnen een straal van 20 kilometer vanaf het centrum van [plaatsnaam 2] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden ingeschreven bij de vrouw en vanaf dat moment bij de vrouw hoofdverblijfplaats zullen hebben;
bepaalt dat, zodra de vrouw zich heeft gevestigd in Nederland, een zorgregeling zal gelden waarbij de kinderen de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw met als wisselmoment vrijdag rond 18.00 uur;
wijst af het meer of anders verzochte met betrekking tot de kinderen;
stelt vast dat partijen, te weten:
[de man] (de vader),
wonende te [adres 3] , [postcode 2] [plaatsnaam 2] ,
en
[de vrouw] (de moeder),
wonende te [adres 3] , [postcode 2] [plaatsnaam 2] ;
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het traject ouderschapsbemiddeling en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van de kennisgeving van deze beschikking te zenden naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding, Albertus de Oudelaan 1, 2273 CW Voorburg;
bepaalt dat de man met ingang van de dag waarop [minderjarige 2] en [minderjarige 3] staan ingeschreven bij de vrouw voor de verzorging en opvoeding van hen aan de vrouw moet betalen een bedrag van € 172,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst af het verzoek van de man tot het vaststellen van een door de vrouw aan hem te betalen kinderalimentatie;
wijst af het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een partneralimentatie;
verklaart deze beschikking – tot zover en met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregimeaan tot
1 november 2024 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Brakel, C. Witteman en M.E. Visser, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. C.P.E. van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 10 oktober 2024.