ECLI:NL:RBDHA:2024:16522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/671626 / KG ZA 24-787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over omgangsregeling en overdracht van minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die beiden betrokken zijn bij de zorg voor hun minderjarige kind. De man, de biologische vader van het kind, vorderde een wijziging van de omgangsregeling, die eerder was vastgesteld in een beschikking van 24 oktober 2023. De vrouw, de moeder, voerde verweer en stelde dat er geen spoedeisend belang was voor een wijziging van de regeling, aangezien er een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gaande was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de huidige omgangsregeling moest worden nagekomen en dat er geen aanleiding was om deze te wijzigen. Echter, gezien de omstandigheden rondom de overdracht van het kind, heeft de voorzieningenrechter wel specifieke bepalingen opgenomen over de wijze van overdracht. De overdracht moet plaatsvinden bij een bushalte, waarbij alleen de ouders aanwezig mogen zijn en waarbij het kind in een buggy moet worden overgedragen. De vrouw werd ook een dwangsom opgelegd voor het niet nakomen van de omgangsregeling, maar de vordering van de man om te verklaren dat de vrouw dwangsommen had verbeurd, werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/671626 / KG ZA 24-787
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.M. Wigman te Den Haag,
tegen:
[gedaagde]te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Neermawatie Nandoe te Voorburg.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de man’ en ‘de vrouw’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 september 2024;
- de brief van de man van 16 september 2024 met producties 1 tot en met 8;
- de brief van de man van 17 september 2024 met producties 9 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord van 17 september 2024 met producties 1 tot en met 6;
- de brief van de vrouw van 18 september 2024 met productie 7;
- de brief van de man van 19 september 2024;
- de op 19 september 2024 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het bezwaar dat de vrouw heeft gemaakt tegen het overleggen van de producties 9 tot en met 11 door de man, nu deze producties meer dan 24 uur vóór de mondelinge behandeling zijn ingediend.
1.3.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.
1.4.
Na de zitting is van de zijde van de man een brief van 19 september 2024 ontvangen met de vraag of de voorzieningenrechter het betekeningsexploot van de beschikking van 24 oktober 2023 wenst te ontvangen en een brief van 19 september 2024 van de zijde van de vrouw met bezwaar daartegen. De voorzieningenrechter heeft geen gelegenheid gegeven tot indiening van nadere stukken.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. De vrouw is de moeder van
de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 (hierna: [de minderjarige] ). Niet in geschil is dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] . De vrouw is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
2.2.
De relatie tussen partijen is verbroken toen de vrouw ongeveer drie maanden zwanger was van [de minderjarige] .
2.3.
Bij vonnis in kort geding van 30 maart 2023 is:
- bepaald dat de omgang tussen de man en [de minderjarige] de eerste zes weken wordt vormgegeven als volgt:
- week 1: een keer per week een half uur;
- week 2: twee keer per week een half uur;
- week 3: twee keer per week een half uur;
- week 4: twee keer per week 45 minuten;
- week 5: twee keer per week 45 minuten;
- week 6: twee keer per week anderhalf uur;
de contacten zullen plaatsvinden op de donderdagmiddag en de zondagochtend, in een openbare ruimte in aanwezigheid van de vrouw;
- bepaald dat het contact daarna zal worden vormgegeven als volgt:
- week 7 tot en met 10: twee keer per week anderhalf uur in een openbare ruimte en in aanwezigheid van de vrouw;
- vanaf week 10: twee keer per week anderhalf uur, zonder aanwezigheid van de vrouw.
- bepaald dat de vrouw de man maandelijks zal informeren over de ontwikkelingen van de [de minderjarige] ;
- vastgesteld dat partijen zijn verwezen naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan ouderschapsbemiddeling.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 10 juli 2023 is de vrouw veroordeeld tot nakoming van voormelde omgangsregeling, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- voor ieder contactmoment dat zij niet nakomt, met een maximum van € 5.000,-.
2.5.
In de bodemprocedure is bij beschikking van 24 oktober 2023, voor zover hier van belang:
- de man toestemming verleend, die de toestemming van de vrouw, vervangt, tot erkenning van [de minderjarige] ;
- bepaald dat [de minderjarige] voorlopig bij de man zal zijn:
- vanaf de datum van de beschikking: tweemaal per week, te weten op donderdag van 12.00 uur tot 14.00 uur en op zondag van 10.00 uur tot 12.00 uur, inclusief reistijd;
- vanaf 11 januari 2024: tweemaal per week, te weten op donderdag van 8.00 uur tot 12.00 uur en op zondag van 8.00 uur tot 12.00 uur,
waartoe de man [de minderjarige] steeds bij de vrouw ophaalt en terugbrengt;
- bepaald dat de vrouw een dwangsom aan de man moet betalen indien zij het bepaalde ten aanzien van de omgangsregeling niet nakomt, en wel van € 150,- voor ieder contactmoment dat de vrouw niet nakomt, met een maximum van € 2.000,-;
- het verzoek van de man tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag afgewezen;
- iedere beslissing ten aanzien van de vaststelling van de omgang pro forma aangehouden.
2.6.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking van 24 oktober 2023 ten aanzien van de kinderalimentatie en het gezag. De vrouw heeft bij incidenteel appel hoger beroep ingesteld tegen de beslissing aangaande de vervangende toestemming tot erkenning. De hoger beroepsprocedure loopt nog.
2.7.
Het ouderschapsbemiddelingstraject is in juli 2024 voortijdig beëindigd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft vervolgens besloten een onderzoek te verrichten. Het raadsonderzoek is nog niet gestart en er is nog geen definitieve beslissing over de omgang genomen in de bodemprocedure.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de vrouw te veroordelen tot nakoming van een nader door de voorzieningenrechter vast te stellen voorlopige omgangsregeling (althans van de door de rechtbank bij beschikking van
24 oktober 2023 vastgestelde voorlopige omgangsregeling), te weten de regeling waarbij de man [de minderjarige] bij zich heeft op donderdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
met bepaling dat de vrouw [de minderjarige] naar de man brengt en haar om 10.00 uur overdraagt aan en bij de man thuis, en de man [de minderjarige] naar de vrouw brengt en haar om 18.00 uur bij de bushalte [gebouw] (aan de kant van de [gebouw] ) van lijn 23 zal overdragen aan de vrouw;
met bepaling dat bij de overdracht geen andere personen dan alleen beide ouders aanwezig zijn;
met bepaling dat er geen opnames worden gemaakt, noch door beide ouders en ook niet door familie en/of vrienden van partijen;
zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer dat de vrouw in gebreke blijft om aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen;
- voor recht te verklaren dat de vrouw dwangsommen heeft verbeurd voor alle omgangsmomenten die sinds 8 augustus 2024 niet zijn doorgegaan;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe voert de man – samengevat – het volgende aan. Aangezien de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek gaat doen, zal het nog maanden duren voordat er in de bodemprocedure een definitieve beslissing over de omgang wordt genomen. Naar de mening van de man is het onwenselijk om de vastgestelde voorlopige omgangsregeling nog zolang ongewijzigd te laten doorlopen. Gezien het tijdsverloop en het feit dat [de minderjarige] inmiddels een stuk ouder is, is een verdere uitbreiding van de omgang geïndiceerd. Daarnaast is het van belang dat er duidelijke randvoorwaarden worden gesteld om te voorkomen dat de problemen bij de uitvoering van de omgangregeling blijven bestaan. De man vindt het onacceptabel dat hij bij de overdracht van [de minderjarige] constant wordt gefilmd, dat de zus van de vrouw bij elke overdracht aanwezig is en dat [de minderjarige] niet direct aan hem wordt meegegeven. Ook is het niet duidelijk op welke plek de overdracht van [de minderjarige] moet plaatsvinden. De plek waar de zij nu wordt overgedragen (winkelcentrum [het winkelcentrum] in [plaatsnaam] ) vindt de man niet geschikt. Sinds 8 augustus 2024 is de omgang acht keer niet doorgegaan omdat de vrouw met [de minderjarige] blijft dralen en haar op geen enkele manier stimuleert om met de man mee te gaan. Kennelijk geeft de huidige dwangsom onvoldoende prikkel aan de vrouw om haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen. Het handelen van de vrouw rechtvaardigt een hogere dwangsom, aldus de man.
3.3.
De vrouw voert verweer. Volgens haar is er geen spoedeisend belang om de omgang uit te breiden en moet het onderzoek van de raad voor de kinderbescherming worden afgewacht. Ten aanzien van de uitvoering van de omgang geeft de vrouw aan dat dit bij [het winkelcentrum] moet blijven plaatsvinden omdat daar camera’s hangen en beveiligers zijn. Zij is bang van de man. Verder heeft de vrouw [de minderjarige] naar alle omgangsmomenten gebracht op 3 momenten na. Toen waren zij met vakantie en de man was ermee akkoord dat [de minderjarige] die data niet kwam. De vrouw doet haar uiterste best om [de minderjarige] met de man mee te laten gaan, maar hij doet niet lief tegen [de minderjarige] en zoekt geen enkele toenadering naar [de minderjarige] of stelt haar op haar gemakt. [de minderjarige] kan net lopen en wil niet meer opgetild worden. De man eist van de vrouw dat zij [de minderjarige] optilt en haar aan hem overdraagt. Dit niet doen, ziet de man als een weigering tot omgang. [de minderjarige] wil lopen en spelen in [het winkelcentrum] en de vrouw begrijpt niet waarom de man dit niet toelaat en [de minderjarige] direct wil meenemen. Zij vordert de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn vorderingen af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de door de rechtbank bij beschikking van 24 oktober 2023 vastgestelde voorlopige omgangsregeling moet worden nagekomen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als zich nadien feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat die omgangsregeling niet meer in het belang van het kind moet worden geacht. De enkele omstandigheid dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek gaat verrichten en het daardoor langer zal duren voordat er mogelijk een uitbreiding van de omgang tussen de man en [de minderjarige] kan volgen, maakt niet dat de huidige voorlopige omgangsregeling qua duur van de omgang en wie haalt en brengt, niet meer in het belang van [de minderjarige] is. De vordering van de man om de huidige voorlopige omgangsregeling uit te breiden zal dan ook worden afgewezen.
4.2.
De voorzieningenrechter ziet in de overgelegde Whatsapp-berichten en foto’s en het door de man ingestuurde filmpje en ook wat partijen op de zitting hebben verteld, wel aanleiding om in het belang van [de minderjarige] de overdacht specifiek te bepalen. In het filmpje is het volgende te zien: [de minderjarige] zit in het kinderstoeltje in de auto van de man; vanuit de bijrijdersstoel filmt oma vaderszijde wat er gebeurt; de zus van de moeder staat in de opening van het achterportier aan de kant van [de minderjarige] ; zij filmt oma vaderzijdse en verwijt oma dat zij filmt en dat zij “dit een kind aan doet”. Vader vraagt de zus van de moeder weg te gaan. De zus reageert hier niet op en gaat door met het maken van verwijten en filmen; De vrouw vraagt vervolgens of de man wel koekjes voor [de minderjarige] bij zich heeft met de opmerking dat dit wel niet zo zou zijn; De zus van de vrouw haalt het flesje bellenblaas uit het handje van [de minderjarige] en stopt een koekje in het handje. De man laat weten wel koekjes bij zich te hebben en legt een pak koekjes naast [de minderjarige] in haar kinderstoeltje, waarna vader het verwijt krijgt dat [de minderjarige] dit niet kan openen. De zus van de moeder blijft in de deuropening staan, de man vraagt haar meerdere keren te vertrekken. De zus blijft de oma verwijten dat die filmt, en de zus filmt intussen de oma. [de minderjarige] zit stil, reageert nergens op en heeft in iedere hand een koekje.” Uiteindelijk kon de vader met [de minderjarige] vertrekken.
Deze wijze van overdracht is zo schadelijk voor de ontwikkeling van [de minderjarige] dat hier onmiddellijk verandering moet komen. Met de vader en de moeder heeft de voorzieningenrechter geprobeerd dit in samenspraak te doen. Dit is niet gelukt. Daarom ziet de voorzieningenrechter zich genoodzaakt de wijze van overdracht gedetailleerd te bepalen, wat uitzonderlijk is.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat een kort en duidelijk overdrachtsmoment het meest in het belang van [de minderjarige] is. Daarom moet de plaats van de overdracht wijzigen omdat [het winkelcentrum] voor [de minderjarige] , die anderhalf jaar oud is, kennelijk teveel afleiding biedt en de vrouw [de minderjarige] daarin volgt. De door de man voorgestelde locatie, de bushalte [gebouw] van lijn 23 (aan de kant van de [gebouw] ) betreft een openbare locatie en een goed bereikbare plaats voor de overdracht.
Bij de feitelijke overdracht van [de minderjarige] mogen alleen de man en de vrouw aanwezig zijn omdat de aanwezigheid van de familie voor stress en onrust zorgt.
4.4.
Omdat de vrouw [de minderjarige] in haar wil volgt en niet wil optillen als [de minderjarige] dat niet wil en als ze [de minderjarige] wel optilt niet aan de man kan overhandigen als [de minderjarige] dat niet wil, moet de vrouw [de minderjarige] in een buggy/kinderwagen hebben gezet op het moment van overdracht.
De vrouw blijft achter de buggy/kinderwagen staan en de man kan [de minderjarige] vervolgens uit de buggy/kinderwagen halen. De man neemt [de minderjarige] op de arm of in zijn eigen buggy mee, zwaait met [de minderjarige] naar de moeder en neemt [de minderjarige] vervolgens mee naar zijn auto. De vrouw of haar familieleden mogen niet meelopen naar de auto van de man. De vrouw blijft achter bij de bushalte [gebouw] .
Geen van partijen of hun familieleden mogen de overdracht filmen of foto’s daarvan maken.
4.5.
Evenals bij beschikking van 24 oktober 2023 zal aan de vrouw een dwangsom worden opgelegd van € 150,- voor ieder keer dat zij het bepaalde ten aanzien van de omgangsregeling niet nakomt, met een maximum van € 2.000,-. De voorzieningenrechter ziet geen reden om de dwangsom conform de vordering van de man te verhogen. Zij gaat ervan uit dat de vrouw zich aan de nadere bepalingen omtrent de overdracht zal houden omdat deze in het belang van [de minderjarige] zijn.
4.6.
De vordering van de man om voor recht te verklaren dat de vrouw dwangsommen heeft verbeurd voor alle omgangsmomenten die sinds 8 augustus 2024 niet zijn doorgegaan, zal worden afgewezen. Niet gebleken is dat de vrouw [de minderjarige] niet naar de omgangsmomenten heeft gebracht of niet aan de man heeft willen afgeven. Weliswaar gaat dit moeizaam, maar van frustratie van de omgang is de voorzieningenrechter niet gebleken.
4.7.
De man en de vrouw vorderen beiden de andere partij te veroordelen in de proceskosten. Hiervoor ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding zodat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt ten aanzien van de overdracht van [de minderjarige] tijdens de bij beschikking van 24 oktober 2023 voorlopig vastgestelde omgangsregeling waarbij [de minderjarige] bij de man is tweemaal per week, te weten op donderdag van 8.00 uur tot 12.00 uur en op zondag van 8.00 uur tot 12.00 uur, het volgende:
- de overdracht vindt plaats (zowel halen als terugbrengen) bij de bushalte [gebouw] van lijn 23 (aan de kant van de [gebouw] );
- alleen de man en de vrouw zijn bij de overdracht van [de minderjarige] aanwezig;
- [de minderjarige] moet bij de overdracht als de man haar ophaalt in een buggy/wandelwagen zitten, waarbij de vrouw achter de buggy/wandelwagen blijft staan en de man [de minderjarige] uit de buggy/kinderwagen haalt, met [de minderjarige] zwaait naar de moeder en dan met [de minderjarige] naar zijn auto loopt;
- verbiedt de vrouw en haar familieleden de man en [de minderjarige] naar zijn auto te volgen of mee te lopen;
- partijen en hun familieleden mogen bij de overdracht van [de minderjarige] niet filmen of foto’s maken;
5.2.
bepaalt dat de vrouw een dwangsom van € 150,- aan de man moet betalen voor iedere
keer dat zij het hiervoor bepaalde ten aanzien van de omgangsregeling niet nakomt, met een maximum van € 2.000,-;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Boone en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.
EF