ECLI:NL:RBDHA:2024:16521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
09/284774-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van een valse sleutel van een aanzienlijk geldbedrag

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal door middel van een valse sleutel. De verdachte, geboren in 1964 en op dat moment gedetineerd, werd ervan beschuldigd op 27 augustus 2023 in Zoetermeer een bedrag van €323.680,- te hebben gestolen uit de kluis van een aangeefster. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officier van justitie, mr. I. Raterman, de vordering tot bewezenverklaring van de diefstal heeft ingediend. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.C. Meijer, heeft betoogd dat de diefstal niet in alle opzichten bewezen kon worden verklaard.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen. De aangeefster verklaarde dat zij op de bewuste dag niet thuis was en dat de kluis met een sleutel was afgesloten, die in een jas boven de kluis hing. De verdachte heeft tijdens de zitting een gedeeltelijke bekentenis afgelegd, maar de rechtbank heeft twijfels over de betrouwbaarheid van deze bekentenis, vooral gezien de eerdere ontkenningen van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de kluis heeft geopend met een valse sleutel en het geld heeft weggenomen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een bedrag van €322.180,- vorderde, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot immateriële schade afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/284774-23
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [plaats 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 2] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 maart 2024, 3 juni 2024 en 7 augustus 2024 (alle pro forma) en 25 september 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Raterman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H.C. Meijer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 augustus 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bedrag van 323.680 euro, althans een (grote) hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel, door een kluis te openen met een niet voor hem/hen bestemde sleutel.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, te weten het medeplegen van diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de diefstal bewezen kan worden verklaard, maar niet in alle opzichten zoals ten laste gelegd. Dit standpunt zal hieronder, voor zover relevant, verder worden besproken.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023267453 (onderzoek OAHU/DH4R023095), van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer/Leidschendam-Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 441).
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam] , opgemaakt op 28 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 164-165):
Ik ben de bewoonster van de woning aan de [adres 2] te Zoetermeer . Op 27 augustus 2023 kwam ik thuis. Ik keek in de trapkast en zag mijn kluis openstaan. Ik zag dat de kluissleutel in de kluis zat. In de kluis zat een groot contant geldbedrag. Ik zag direct dat dit weg was. Het geldbedrag dat zich in de kluis bevond was € 324.680,-. Er is € 1.000,- achtergebleven. Er is dus € 323.680,- weggenomen.
2.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van [naam] , opgemaakt op 3 december 2023 (p. 199):
V: Hoe was die kluis afgesloten?
A: Met een sleutel. Die sleutel zat tijdens de woninginbraak in mijn jas die boven de kluis hing.
3.
Het geschrift, te weten een notitie van de ‘boekhouding’ van de kluis, voor zover inhoudende (p. 185-189):
[Afbeelding verwijderd vanwege privacy-redenen]
4.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 september 2024, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 27 augustus 2023 in de avond, toen [naam] (de rechtbank begrijpt: aangeefster [naam] ) weg was, naar haar woning ben toegegaan en daar naar binnen ben gegaan. Ik heb geld uit de kluis gepakt. Daarbij heb ik de kluissleutel aangeraakt. Daarna ben ik weggegaan.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Alternatief scenario van de verdachte
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken, namelijk ten aanzien van de hoogte van het weggenomen geldbedrag en het onderdeel dat de diefstal door middel van een valse sleutel zou zijn gepleegd. De raadsman heeft hiertoe gewezen op de (deels) bekennende verklaring van de verdachte die hij tijdens de inhoudelijke behandeling ter zitting heeft afgelegd. De verdachte heeft verklaard dat hij
€ 34.800,-, heeft weggenomen, een aanzienlijk lager bedrag dan het bedrag dat in de aangifte wordt genoemd. Tevens stond volgens de verdachte de kluisdeur open met de kluissleutel in het slot.
De rechtbank verwerpt het door de verdachte aangevoerde alternatieve scenario en overweegt hiertoe als volgt.
De bekentenis van de verdachte
De rechtbank neemt in de eerste plaats in aanmerking de wijze waarop de verklaring van de verdachte tot stand is gekomen. De verdachte heeft tot aan de inhoudelijke behandeling telkens gezwegen dan wel ontkend iets te maken te hebben gehad met het ten laste gelegde. Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft de verdachte opeens een (deels) bekennende verklaring afgelegd en een alternatief scenario gepresenteerd dat sterk lijkt te zijn afgestemd op de resultaten van het verrichte opsporingsonderzoek. Daaruit volgt immers
weldat de verdachte (kort gezegd) zijn DNA heeft achtergelaten op de kluissleutel en dat hij (blijkens tapgesprekken) na de diefstal ineens beschikte over genoeg geld om een Breitling horloge van circa € 11.000,- te kopen, maar
nietdat bij hem of een eventuele mededader daadwerkelijk € 324.680,- is aangetroffen, of in ieder geval dat hij over zo veel geld kon beschikken. Het op het dossier afgestemde karakter van de bekentenis van de verdachte zorgt bij de rechtbank op voorhand voor gerede twijfel aan de betrouwbaarheid daarvan op het punt van het weggenomen geldbedrag.
De betrouwbaarheid van aangeefster
De rechtbank overweegt verder dat de gedeeltelijke bekentenis van de verdachte wel de verklaringen van aangeefster versterkt, namelijk op het punt dat er inderdaad veel geld in haar kluis zat en dat er die avond geld uit haar kluis is gestolen terwijl zij weg was. Verder heeft zij vanaf het begin consequent verklaard over de hoogte van het weggenomen geldbedrag. Zij heeft in haar aangifte verklaard dat zij na een ongeval een uitkering van ruim een half miljoen euro heeft ontvangen. Het grootste deel van dat geld heeft zij van haar rekening gehaald en in de kluis bewaard. In haar aanvullend verhoor heeft zij verklaard dat zij vanaf 29 september 2021 regelmatig een bedrag van € 5.000,- opnam, totdat zij uiteindelijk een bedrag van € 350.000,- had opgenomen. Zij heeft daarvan ook een handgeschreven administratie bijgehouden (zie bewijsmiddel 3), die op of na 22 augustus 2023 eindigt met een bedrag van € 324.680,-. Die administratie geeft steun aan de verklaring van de aangeefster over de hoogte van het weggenomen geldbedrag. Het dossier bevat verder geen enkele aanwijzing dat dat geldbedrag op de dag van de diefstal – slechts enkele dagen daarna – (substantieel) lager was geworden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van aangeefster en gaat ervan uit dat de verdachte het gehele (overgebleven) geldbedrag van
€ 323.680 heeft gestolen.
De kluissleutel/valse sleutel
Aangeefster heeft consistent verklaard dat zij de kluis had afgesloten met de kluissleutel en deze kluissleutel in een jas die boven de kluis hing, bewaarde. Deze jas is ook te zien op een foto in het dossier (p. 172). De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring te twijfelen en gaat van de juistheid daarvan uit. Dat betekent dat de verdachte de sleutel uit die jas moet hebben gehaald en daarmee de kluis moet hebben geopend. Dat brengt mee dat hij de diefstal heeft begaan met een valse sleutel in de zin van de wet.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van diefstal van een bedrag van € 323.680,- door middel van een valse sleutel.
Medeplegen en inklimming?
De rechtbank is met de raadsman en anders dan de officier van justitie van oordeel dat het dossier te weinig aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de verdachte de diefstal tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd. Daarvan wordt hij dus vrijgesproken. Dat geldt ook voor het bestanddeel ‘inklimming’, nu het dossier onvoldoende duidelijkheid biedt over de manier waarop de verdachte is binnengekomen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 27 augustus 2023 te Zoetermeer een bedrag van 323.680 euro dat aan [naam] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door een kluis te openen met een niet voor hem bestemde sleutel.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal door in de woning van aangeefster haar kluis open te maken en hieruit een aanzienlijk geldbedrag weg te nemen. Aangeefster heeft naar aanleiding van een ongeval in 2001 een groot geldbedrag ontvangen en heeft besloten (een deel van) dit geldbedrag op te nemen en in haar kluis te bewaren. Door een verbouwing was het alarmsysteem van de woning op de bewuste avond uitgeschakeld en aangeefster was niet thuis. Een onbekend gebleven persoon heeft de verdachte daarover getipt. De verdachte heeft op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van deze situatie.
Een woning is bij uitstek de plaats waar de bewoner zich veilig moet kunnen voelen. Door een misdrijf als het onderhavige wordt dit gevoel op ernstige wijze aangetast. De verdachte heeft door zijn handelen een volstrekt gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van aangeefster getoond en uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. De aangeefster heeft ter terechtzitting verklaard dat zij sinds de diefstal in zware financiële problemen zit. Dit is goed voor te stellen na de diefstal van een dergelijk geldbedrag. Bovendien versterken dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 maart 2024, waaruit volgt dat de verdachte al heel erg vaak onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensmisdrijven, waaronder (poging tot) woninginbraak.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld dat er bij veelvuldige recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van zeven maanden. In dit geval houdt de rechtbank in strafverhogende zin rekening met het slinkse karakter van het feit en de aanzienlijke hoogte van het gestolen geldbedrag.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het medeplegen en de braak, verbreking en/of inklimming. Mede hierom, en gelet op de straftoemeting in soortgelijke zaken, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 323.180, -, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 322.180,- aan materiële schade en € 1000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan materiële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van ten hoogste € 34.800,- en dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van
€ 322.180,-. De rechtbank zal de vordering toewijzen.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de immateriële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op basis waarvan het bestaan van een door de wet vereiste ‘aantasting in haar persoon’ kan worden vastgesteld. Ook doet zich hier niet een situatie voor waarin uit de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan blijkt dat de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 322.180,-, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 augustus 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 322.180,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde gevangenisstraf;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 322.180,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 322.180,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 365 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.R. van Hattum, voorzitter,
mr. E. Rabbie, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. C.W.I. Ostendorf en D.A. Goldstoff, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2024.