ECLI:NL:RBDHA:2024:16502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.26123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en de verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 25 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser heeft echter gedetailleerde verklaringen afgelegd over zijn verblijf buiten het grondgebied van de lidstaten, wat volgens de rechtbank niet adequaat is onderzocht door de minister. De rechtbank concludeert dat de minister onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt aan Roemenië, wat heeft geleid tot een onzorgvuldig tot stand gekomen besluit. De rechtbank oordeelt dat het claimakkoord van Roemenië op deze onjuiste informatie is gebaseerd en dat de minister een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen.

De rechtbank heeft op 5 september 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank stelt vast dat eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij van 8 april 2023 tot 9 augustus 2023 in Servië verbleef, en dat hij bewijs heeft geleverd van zijn verblijf. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft doorgevraagd en eiser niet de kans heeft gegeven om zijn bewijs te overleggen. Dit leidt tot de conclusie dat de informatie die aan Roemenië is verstrekt niet juist of volledig is, wat de rechtbank als onzorgvuldig beschouwt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26123

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en
de Minister van Asiel en Migratie,als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mevrouw T. Ahmad als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek aanvaard.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Wat is het betoog van eiser?
5. Eiser heeft aangevoerd dat hij na zijn (eerste) verblijf in Roemenië gedurende drie maanden buiten het grondgebied van de lidstaten, in Servië, is geweest en dat hij daarna ten onrechte door Zwitserland is overgedragen aan Roemenië. Volgens eiser ligt het op de weg van de minister om zijn verklaringen nader te onderzoeken, temeer omdat hij concrete verklaringen en bewijs heeft geleverd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk drie maanden buiten het grondgebied van de lidstaten heeft verbleven. Volgens eiser is Roemenië daarom ten onrechte verantwoordelijk geacht. Eiser meent dat de minister de hiervoor genoemde informatie in het claimverzoek aan Roemenië had moeten vermelden, aangezien lidstaten elkaar juist en volledig moeten informeren.
Wat is het standpunt van de minister?
6. De minister stelt zich hierover op het standpunt dat het niet aan Nederland is om de eerdere overdracht door Zwitserland aan Roemenië te beoordelen. Immers, die beoordeling heeft Zwitserland reeds gedaan en is geaccepteerd door Roemenië. Bovendien heeft eiser daarna in Roemenië een asielprocedure doorlopen. Gelet hierop is het voor de minister niet relevant of eiser drie maanden buiten het grondgebied van de lidstaten is geweest. Los daarvan is het volgens de minister aan eiser om aannemelijk te maken dat hij drie maanden buiten het grondgebied van de lidstaten heeft verbleven. Zijn verklaringen en bewijsaanbod tijdens het aanmeldgehoor Dublin zijn daarvoor onvoldoende. De bewijsmiddelen had eiser eerder op eigen initiatief moeten overleggen en niet pas met de zienswijze. De minister stelt zich daarom op het standpunt dat de informatie in het claimverzoek niet onjuist of onvolledig is, zodat eiser op grond van het claimakkoord kan worden overdragen aan Roemenië.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening komt de verplichting tot terugname door een lidstaat te vervallen als de verantwoordelijke lidstaat of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder c of d, van de Dublinverordening kan aantonen dat hij het grondgebied van de lidstaten tenminste drie maanden heeft verlaten. Het is dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij ten minste drie maanden buiten het grondgebied van de lidstaten heeft verbleven.
7.1
De rechtbank stelt vast dat eiser in het aanmeldgehoor Dublin [2] heeft verklaard dat hij op 8 april 2023 Servië is ingereisd. Hij heeft verteld dat hij daar ongeveer tot 9 augustus 2023 was. Vanuit Servië is hij naar Zwitserland gegaan. Eiser geeft aan dat hij beschikt over foto’s en kwitantiebewijzen van het geld dat hij heeft gewisseld in Servië. Ook verklaarde eiser in dit gehoor dat hij tijdens zijn verblijf filmpjes heeft gemaakt en online heeft gepost. Eiser benoemt dat hij ook bewijs kan overleggen van een bloedafname in Servië.
Verder stelt de rechtbank vast dat in het claimverzoek van 12 maart 2024 aan Roemenië het volgende is vermeld:
“.. The person concerned did not provide any documents or detailed and verifiable statements regarding his stay in Serbia from 8 April 2023 till 9 August 2023. Therefore, his statements about his departure are disregarded. There is no proof nor circumstantial evidence that the person concerned has left the territory of the member states since he applied for international protection in Romania.”
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister tijdens het gehoor ten onrechte niet doorgevraagd over het gestelde verblijf van eiser buiten het grondgebied van de lidstaten. Ook is de rechtbank van oordeel dat de minister – gelet op de concrete verklaringen en het bewijsaanbod van eiser – hem onvoldoende de gelegenheid heeft gegeven om de gestelde bewijzen te overleggen, voor het indienen van het claimverzoek. Daarbij komt dat de minister gebruik heeft gemaakt van een standaardvoornemen, waarin geen overwegingen met betrekking tot de concrete verklaringen en het bewijsaanbod van eiser zijn opgenomen. Eiser kan daarom niet worden verweten dat hij pas in de zienswijze (op eigen initiatief) bewijsmiddelen heeft overgelegd. De besluitvorming is naar het oordeel van de rechtbank in zoverre onzorgvuldig geweest.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit ook tot de conclusie dat de informatie die door middel van het claimverzoek aan Roemenië is verstrekt, niet juist, althans onvolledig is. De stelling van de minister, dat de verstrekking van de informatie aan Roemenië wel juist was omdat eiser niet eerder (dat wil zeggen: voor het indienen van het claimverzoek) zelfstandig bewijsmiddelen heeft overgelegd, volgt de rechtbank dus niet, omdat de minister niet heeft doorgevraagd en eiser ook geen reële gelegenheid heeft geboden zijn bewijsmiddelen over te leggen. Niet gebleken is dat de minister, nadat de bewijsmiddelen met de zienswijze alsnog waren overgelegd, Roemenië hierover nader heeft geïnformeerd. Over het rechtsgevolg van het verstrekken van onjuiste dan wel onvolledige informatie aan Roemenië in dit geval, overweegt de rechtbank het volgende.
7.4.
De bedoeling van de Dublinverordening is om de verantwoordelijke lidstaat vast te stellen. Dat doen de lidstaten onderling. De lidstaat waar een claimverzoek is ingediend, moet kunnen beoordelen of het claimverzoek terecht is gedaan. Essentieel hiervoor is dat de verzoekende lidstaat juiste en volledige informatie verstrekt. Nu eiser in het Dublingehoor – in tegenstelling tot wat in het claimverzoek staat – wel uitdrukkelijk en gedetailleerd heeft verklaard over zijn verblijf buiten het grondgebied van de lidstaten en de minister een bewijsaanbod heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de minister in het claimverzoek onjuiste dan wel onvolledige informatie heeft verstrekt aan Roemenië. Dit brengt ook mee, dat het claimakkoord van Roemenië mede op deze onjuiste informatie is gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit daarom onzorgvuldig tot stand gekomen.
7.5.
De stelling van de minister, dat het niet aan haar is om de juistheid van eisers eerdere overdracht door Zwitserland aan Roemenië te beoordelen en eiser daarna bovendien een asielprocedure in Roemenië heeft doorlopen, doet daar niet aan af. De rechtbank sluit niet uit dat op grond van deze argumenten van de minister Roemenië terecht verantwoordelijk is geacht, maar het is aan de lidstaten onderling om – op basis van juist een volledige informatie – tot vaststelling van de verantwoordelijkheid te komen. Aangezien Roemenië door middel van het claimverzoek niet juist en volledig is geïnformeerd, kan de rechtbank niet zonder meer vaststellen dat Roemenië de conclusie van de minister deelt en zich op juiste gronden verantwoordelijk heeft geacht. Het is niet aan de rechtbank om in dit geval te veronderstellen wat de conclusie van Roemenië zou zijn geweest, als door de minister de juiste en volledige informatie zou zijn verstrekt.
7.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. Deze beroepsgrond slaagt daarom.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep al gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom op dit moment geen bespreking. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb [3] . De rechtbank ziet – gelet op de aard van het geconstateerde gebrek – geen ruimte om het gebrek te passeren, de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De minister zal daarom een nieuw besluit moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 25 juni 2024;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.C. Kasper-Kleve, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Aanmeldgehoor Dublin van 12 februari 2024, pagina 6.
3.Algemene wet bestuursrecht