In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, een B.V. actief in de grond-, weg- en waterbouwsector, afgewezen. Verzoekster had tegen de aan haar opgelegde lasten onder dwangsom bezwaar gemaakt, die betrekking hadden op illegale activiteiten op haar bedrijfslocatie. Het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard had op 19 april 2024 besloten om verzoekster zeven lasten onder dwangsom op te leggen, na eerdere handhavingsverzoeken van een belanghebbende die geluidsoverlast en visuele hinder ervoer van de activiteiten van verzoekster. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat verzoekster zeven overtredingen heeft begaan, waaronder het illegaal gebruik van gronden met de bestemming 'Groen' en 'Water'.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de ingediende aanvraag om omgevingsvergunning ten tijde van het bestreden besluit niet compleet was, waardoor er geen concreet zicht op legalisatie bestond. De voorzieningenrechter wijst erop dat voor het voldoen aan de opgelegde lasten in beginsel geen vergunning vereist is, omdat de lasten impliceren dat toestemming voor de vereiste werkzaamheden is gegeven. De voorzieningenrechter concludeert dat het bestreden besluit naar verwachting in beroep in stand zal blijven en verlengt de begunstigingstermijn tot drie weken na de uitspraak, om te voorkomen dat verzoekster direct na de uitspraak dwangsommen verbeurt.
De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de rol van de voorzieningenrechter in voorlopige voorzieningen, waarbij de belangen van verzoekster en het algemeen belang tegen elkaar worden afgewogen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en stelt dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.