ECLI:NL:RBDHA:2024:16469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
09/190226-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal met oplegging van ISD-maatregel

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1984 te Polen, die op 10 juni 2024 in Leiden meerdere levensmiddelen heeft gestolen uit een supermarkt. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd beschuldigd van diefstal met het oogmerk om de goederen wederrechtelijk toe te eigenen. Tijdens de zitting op 19 september 2024 heeft de officier van justitie, mr. T. Berger, de vordering ingediend, terwijl de raadsman, mr. J.E.F.K. Liauw, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is, gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van aangifte en getuigenverklaringen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar is, en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van twee jaar gevorderd, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, dat aantoont dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De reclassering heeft ook geadviseerd om de ISD-maatregel op te leggen, gezien het hoge recidiverisico en het feit dat eerdere behandeltrajecten niet succesvol waren.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de veiligheid van de maatschappij en om recidive te voorkomen. De verdachte voldoet aan de wettelijke criteria voor de ISD-maatregel, en de rechtbank heeft besloten dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering wordt gebracht op de opgelegde maatregel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/190226-24
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
Tegenspraak (279 Sv)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] (Polen),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. Berger en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.E.F.K. Liauw naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2024 te Leiden meerdere levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Hoogvliet aan de Kennedylaan, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024183618, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 38).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 10 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 6-7):
Ik heb de diefstal zelf gezien. meneer gedroeg zich verdacht bij de kassa. De verdachte(n) passeerde(n) de kassa zonder de goederen ter betaling aan te bieden. Meneer is met een volle rugzak door de poortjes van zelfscan gelopen zonder af te rekenen. De totale verkoopwaarde van de weggenomen goederen is € 126,37.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 9):
Ik zag dat verdachte drie blikjes uit het schap pakte – Foto 1. Ik zag vervolgens dat verdachte deze blikjes in zijn tas wilde stoppen. Ik zag dat zijn zwarte tas in het winkelmandje zat dat hij bij zich had. Ik zag hierna dat een van deze blikjes in de tas kwam en dat de overige twee blikjes op de grond vielen en wegrolden. Ik zag vervolgens dat verdachte deze twee blikjes oppakte, weer terug naar het mandje met de tas liep en dat verdachte deze blikjes ook in zijn tas stopte – Foto 2. Ik, verbalisant, zag hierna dat verdachte wegliep en na een tijdje terug liep naar een gekoeld schap met vis (...). Ik zag dat verdachte rijkte naar het schap en producten uit het schap pakte. (...) Hierna zag ik dat verdachte terug liep naar zijn mandje en dat hij de producten in zijn tas stopte. Ik zag vervolgens dat verdachte richting een gewone kassa liep, maar dat hij niet in de rij aansloot en weer richting de zelfscan kassa's liep. Ik zag vervolgens dat verdachte om de zelfscan kassa's heen liep en rechts van de kassa's ging staan wachten – Foto 8. Ik zag vervolgens dat verdachte richting de uitgangspoortjes van de winkel liep en dat hij naar buiten wilde gaan.
3. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte op 12 juni 2024, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, voor zover inhoudende:
U houdt mij voor waarvan ik word verdacht, te weten diefstal van meerdere levensmiddelen bij supermarkt de Hoogvliet op 10 juni 2024 in Leiden. U vraagt of ik die diefstal heb gepleegd, ja of nee. Ja. Ik heb het feit gepleegd, maar omdat ik al twee dagen vrij was en ik niet wist wat ik met mijzelf moest doen.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 10 juni 2024 te Leiden meerdere levensmiddelen, die aan de Hoogvliet aan de Kennedylaan toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich voor wat betreft het opleggen van de ISD-maatregel en de duur ervan gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dat is een hinderlijk feit, waarvan winkeliers en de maatschappij schade en overlast ondervinden. Met het plegen van dit feit heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendomsrechten van anderen.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 16 augustus 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte veelvuldig voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Het reclasseringsadvies
In het reclasseringsadvies van 28 augustus 2024 constateert de reclassering dat het ten laste gelegde onderdeel uitmaakt van een delictpatroon: de verdachte voorzag door vermogensdelicten in zijn middelengebruik. De reclassering schat het recidiverisico hoog in, mede omdat de verdachte problemen ervaart op alle leefgebieden en omdat eerder opgelegde toezichts- en behandeltrajecten niet hebben geleid tot gedragsverandering. De kans van slagen van een behandeltraject wordt daarom het grootst geacht binnen het kader van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Ondanks dat het gaat om een ingrijpende maatregel ziet de reclassering de maatregel als positief voor zowel de verdachte als de maatschappij. De reclassering concludeert dan ook tot het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat de verdachte voldoet aan alle voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals bepaald in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Er is een vordering van het Openbaar Ministerie tot oplegging van de ISD-maatregel. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal, een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Ook is hij in de vijf jaar voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel veroordeeld, terwijl het in dit vonnis bewezenverklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet, gelet op het reclasseringsadvies en het strafblad van de verdachte, ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan zodat de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist.
De verdachte voldoet naast deze wettelijke vereisten ook aan de definitie van ‘zeer actieve veelpleger’ uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Tegen de verdachte zijn in de afgelopen vijf jaar processen-verbaal voor meer dan tien misdrijffeiten opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de datum van het laatst gepleegde feit.
De ‘zachte’ ISD-criteria
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat een behandeltraject in een ambulant kader niet van de grond is gekomen, doordat verdachte zich structureel onttrok aan gemaakte afspraken en bijzondere voorwaarden. Daarnaast is het lastig dat verdachte geen recht heeft op sociale voorzieningen, omdat daardoor slechts beperkt hulp en behandeling aan verdachte kan worden geboden. Zonder klinische behandeling en begeleiding in een gedwongen en langdurig kader, is de kans groot dat de verdachte op korte termijn weer zal recidiveren. Bij de reclassering heeft verdachte aangegeven gemotiveerd te zijn voor gedragsverandering en hulpverlening in de vorm van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank, evenals de reclassering en de officier van justitie, van oordeel dat ook is voldaan aan de zogenoemde ‘zachte’ ISD-criteria, die inhouden dat er geen reëel alternatief is voor de oplegging van een ISD-maatregel.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar passend en geboden. Gelet op het belang van beveiliging van de maatschappij en van beëindiging van de recidive van de verdachte, en ook om tot een zo optimaal mogelijke behandeling van de problematiek van de verdachte te komen, is de rechtbank van oordeel dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op:
de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur
van 2 (TWEE) JAREN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. S. Bosmans, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor en mr. M.N.D. Snel, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 oktober 2024.