Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1984 te Polen, die op 10 juni 2024 in Leiden meerdere levensmiddelen heeft gestolen uit een supermarkt. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd beschuldigd van diefstal met het oogmerk om de goederen wederrechtelijk toe te eigenen. Tijdens de zitting op 19 september 2024 heeft de officier van justitie, mr. T. Berger, de vordering ingediend, terwijl de raadsman, mr. J.E.F.K. Liauw, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is, gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van aangifte en getuigenverklaringen.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar is, en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van twee jaar gevorderd, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, dat aantoont dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De reclassering heeft ook geadviseerd om de ISD-maatregel op te leggen, gezien het hoge recidiverisico en het feit dat eerdere behandeltrajecten niet succesvol waren.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de veiligheid van de maatschappij en om recidive te voorkomen. De verdachte voldoet aan de wettelijke criteria voor de ISD-maatregel, en de rechtbank heeft besloten dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering wordt gebracht op de opgelegde maatregel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.