ECLI:NL:RBDHA:2024:16467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
09/286624-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het medeplegen van het voorbereiden van het vervaardigen van drugs met een gevangenisstraf van 18 maanden

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorbereiden van het vervaardigen van drugs, specifiek cocaïne en XTC/MDMA. De verdachte, geboren in 1982 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van verschillende handelingen die verband hielden met de Opiumwet, waaronder het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, en vervoeren van verdovende middelen. Tijdens de zitting op 19 september 2024 heeft de officier van justitie, mr. J. Roosma, de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. S. Konya. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een aanzienlijke periode schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet, waarbij hij grote hoeveelheden chemicaliën heeft ingekocht en opgeslagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is, met uitzondering van een deel van de tenlastelegging, waarvoor de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering, die geen toezicht nodig achtte. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/286624-23
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S. Konya naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 26 oktober 2022
tot en met 19 maart 2024 te Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het
vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en/of XTC/MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van
de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door
- chemicaliën bestemd voor de verwerking/bewerking van cocaïne en/of
XTC/MDMA te bestellen, te vervoeren, op te slaan en/of af te leveren, en/of
- overleg te plegen en/of opdrachten aan te nemen met één of meerdere anderen
over de aankoop en/of levering van chemicaliën en/of goederen bestemd voor de
verwerking/bewerking van cocaïne en/of XTC/MDMA, en/of
- panden en/of locaties te huren en/of ter beschikking te stellen voor de opslag van
goederen bestemd voor de verwerking/bewerking van cocaïne en/of XTC/MDMA.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat de verdachte partieel wordt vrijgesproken voor de ten laste gelegde periode van 14 december 2023 tot en met 19 maart 2024.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat slechts de periode van 26 oktober 2022 tot en met 13 december 2023 bewezen kan worden verklaard.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH4R023096 van de politie eenheid District recherche Zoetermeer – Leidschendam-Voorburg (doorgenummerd pagina 1 t/m 1028).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 september 2024;

2.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 februari 2024 (p. 39-41);

3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 december 2023 (p. 154-157);

4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 februari 2024 (p. 203-217);

5.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 december 2023 (p. 284).

3.4
Bewijsoverweging
Pleegperiode
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich in de periode van 14 december 2023 tot en met 19 maart 2024 bezig heeft gehouden met het voorbereiden van het vervaardigen van drugs, nu onvoldoende uit het dossier blijkt van betrokkenheid van de verdachte in die periode. De verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging dan ook worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 26 oktober 2022 tot en met
13 december 2023in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk vervaardigen van cocaïne en/of XTC/MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- zich en/of een ander gelegenheid
en/ofmiddelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen
enstoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- chemicaliën bestemd voor de verwerking/bewerking van cocaïne en/of
XTC/MDMA te bestellen, te vervoeren, op te slaan en/of af te leveren, en/of
- overleg te plegen en/of opdrachten aan te nemen met één of meerdere anderen
over de aankoop en/of levering van chemicaliën en/of goederen bestemd voor de
verwerking/bewerking van cocaïne en/of XTC/MDMA, en/of
- panden en/of locaties te huren en/of ter beschikking te stellen voor de opslag van
goederen bestemd voor de verwerking/bewerking van cocaïne en/of XTC/MDMA.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden en proceshouding van de verdachte. De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en daarnaast een taakstraf op te leggen voor de duur van 240 uur.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich gedurende een aanzienlijke periode schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. Hij heeft veelvuldig grote hoeveelheden chemicaliën ingekocht, opgeslagen en vervoerd. Deze chemicaliën waren bestemd voor de productie en verwerking van cocaïne en XTC/MDMA. Het is een feit van algemene bekendheid dat de stoffen in deze verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat zij leiden tot verslaving bij de gebruikers hiervan. Door zich hiermee in te laten ondersteunde de verdachte het in stand houden van drugsgerelateerde overlast en (zware) criminaliteit. Daarnaast levert het productieproces van synthetische drugs een grote hoeveelheid voor het milieu schadelijke afvalstoffen op die, zo leert de praktijk, vaak illegaal worden gedumpt in de natuur. De verdachte heeft zich bij het plegen van het feit kennelijk alleen laten leiden door zijn eigen financiële gewin, zonder zich te bekommeren om de gezondheidsrisico’s voor anderen of de nadelige gevolgen van de mogelijk daarmee gepaard gaande criminaliteit. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 september 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies over de verdachte van de Reclassering Nederland van 30 mei 2024. Hieruit blijkt dat de reclassering het als een beschermende factor ziet dat de verdachte uit de Randstad is verhuisd en hiermee heeft gebroken met zijn criminogene sociale kring. Daarnaast acht de reclassering het positief dat de verdachte is ingetrokken bij zijn ouders, hij zijn schulden aan het aflossen is, hij aan het zoeken is naar werk, hij zich wil focussen op zijn gezin en hij aan zijn hartproblematiek wil werken. De reclassering is dan ook van mening dat interventies of toezicht niet nodig zijn, mede gelet op het feit dat het recidiverisico wordt inschat op gemiddeld, welk risico nog lager is als het de verdachte lukt zijn onthouding van middelen en alcohol vol te houden.
Strafoplegging
De rechtbank stelt voorop dat gelet op de ernst van het feit en de lange bewezen verklaarde periode niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In strafverzwarende zin weegt mee dat sprake is van medeplegen. Daartegenover staat dat de verdachte lijkt in te zien dat hij verkeerd heeft gehandeld. Hij heeft ter zitting openheid gegeven over zijn aandeel in het gepleegde feit en heeft hiervoor zijn verantwoordelijkheid genomen. Ook lijkt hij gemotiveerd om zijn leven op de rails te krijgen. Zo heeft hij verklaard dat hij afstand heeft genomen van het criminele circuit en heeft hij de daad bij het woord gevoegd door daadwerkelijk buiten de Randstad te gaan wonen. De rechtbank zal, gelet op het bovenstaande, tot oplegging van een lagere straf komen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles overwegende zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Anders dan de raadsman heeft bepleit ziet de rechtbank geen aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel, mede gelet op het advies van de reclassering.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 10 a van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid en/of middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
en
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en vervoersmiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. S. Bosmans, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor en mr. M.N.D. Snel, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 oktober 2024.