ECLI:NL:RBDHA:2024:1645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
23/2583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlanderschap en Unieburgerschap na langdurig verblijf buiten de EU

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024, in de zaak met nummer SGR 23/2583, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het ministerie van Buitenlandse Zaken behandeld. Eiser, geboren in 1961 en met de Turkse nationaliteit, heeft in 1989 de Nederlandse nationaliteit verkregen, maar woont sinds 1999 in de Verenigde Staten. Eiser heeft in 2020 een nieuw Nederlands paspoort aangevraagd, maar deze aanvraag is door verweerder buiten behandeling gelaten, omdat eiser meer dan 10 jaar buiten de EU heeft gewoond en in het bezit is van een tweede nationaliteit. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft geconcludeerd dat het verlies van het Nederlanderschap geen onevenredige gevolgen heeft voor eiser, wat door verweerder is overgenomen.

De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren. Eiser betoogt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende rekening houdt met zijn persoonlijke situatie. Hij stelt dat het verlies van het Unieburgerschap onevenredige gevolgen heeft voor hem en zijn familie, en dat verweerder had moeten anticiperen op veranderingen in de wetgeving die het mogelijk maken om het Nederlanderschap te herstellen na verlies.

De rechtbank oordeelt dat eiser zijn Nederlanderschap heeft verloren door langdurig verblijf buiten de EU en dat de wet hierin voorziet. De rechtbank concludeert dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van meer dan normale emotionele banden met zijn familie in Nederland, en de rechtbank wijst erop dat het wetsvoorstel dat momenteel in behandeling is, geen rechtsgrond biedt voor het herstel van het Nederlanderschap. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2583

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika, eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

het ministerie van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.D. Fleuren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het buiten behandeling laten van zijn paspoortaanvraag.
1.1.
Verweerder heeft de paspoortaanvraag van eiser bij besluit van 16 juni 2022 buiten behandeling gelaten. Met het bestreden besluit van 10 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is in 1961 geboren. Vanaf zijn geboorte heeft hij de Turkse nationaliteit. In 1977 is hij gaan wonen in Nederland, waarna hij in 1989 de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Hij heeft de Turkse nationaliteit behouden.
3. In 1999 is eiser gaan wonen in de Verenigde Staten van Amerika. In 2001 werd hij uitgeschreven uit het Nederlandse bevolkingsregister. Door naturalisatie verkreeg hij vanaf 2008 de Amerikaanse nationaliteit.
4. Op 7 juni 2005 is aan eiser een Nederlands paspoort verstrekt, dat geldig was tot 7 juni 2010.
5. Eiser heeft op 28 februari 2020 een nieuw Nederlands paspoort aangevraagd bij het consulaat-generaal in San Francisco.
6. Op 14 oktober 2021 heeft het consulaat-generaal medegedeeld dat het Nederlanderschap in beginsel verloren is gegaan, omdat eiser meer dan 10 jaar buiten de EU heeft gewoond en in het bezit is van een tweede niet-Nederlandse nationaliteit. Aan eiser is de gelegenheid gegeven zijn band met de Europese Unie aan te tonen.
7. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (“IND”) heeft vervolgens onderzocht of het verlies van Nederlanderschap onevenredige gevolgen heeft uit het oogpunt van het daarmee gepaard gaande verlies van Unieburgerschap. In het advies van 28 januari 2022 heeft IND geconcludeerd dat hiervan geen sprake is. Verweerder heeft onder verwijzing naar dit advies geoordeeld dat het Nederlanderschap verloren is gegaan en de paspoortaanvraag daarom niet in behandeling genomen.

Wat stelt eiser in beroep?

9. Volgens eiser is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Er is namelijk onvoldoende ingegaan op hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld. Niet blijkt of en in welke mate rekening is gehouden met eiseres persoonlijke situatie.
10. Het verlies van Unieburgerschap heeft volgens eiser onevenredige gevolgen voor eiser en zijn familie en is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser verzoekt op dit punt de gronden van het bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog toegelicht, dat de in Nederland wonende familieleden meerdere keren door eiser zijn bezocht; met deze familieleden onderhoudt eiser een relatie die verder gaat dan een normale emotionele band. Eiser wordt in het onderhoud van deze band belemmerd door het oponthoud en de controles die hij op Schiphol ondervindt. Daarnaast wordt eiser geraakt in zijn economische banden met Nederland. Eiser was verder niet goed door verweerder geïnformeerd over het dreigende verlies, dat geen enkel doel dient. Eiser heeft ter zitting nog verwezen naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 7 juni 2023. [1]
11. Eiser vindt ook dat verweerder had moeten anticiperen op ontwikkelingen in de wetgeving, met name het wetsvoorstel tot invoering van een optierecht dat de mogelijkheid biedt het Nederlanderschap na verlies van rechtswege te laten herleven. Eiser vindt dat hij het Nederlanderschap met terugwerkende kracht moet herkrijgen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
12. Het staat vast, dat aan eiser op 7 juni 2005 voor het laatst een Nederlands paspoort is verstrekt. Ook staat niet ter discussie, dat eiser vervolgens 10 jaar ononderbroken buiten de Europese Unie heeft gewoond, terwijl hij in het bezit was van twee andere nationaliteiten dan de Nederlandse. Hieraan verbindt de wet het gevolg dat eiser zijn Nederlanderschap heeft verloren. [2] Dit wettelijke gevolg dient een algemeen belang. Het is voldoende duidelijk in welke gevallen deze bepaling tot verlies van het Nederlanderschap leidt, terwijl de wet ook duidelijk maakt hoe dat kan worden voorkomen, bijvoorbeeld door tijdig een nieuw paspoort aan te vragen. Er is dus geen sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het was bovendien de verantwoordelijkheid van eiser om voldoende opmerkzaam te zijn op het naderende verlies van zijn Nederlanderschap. Nederlanders voor wie dit risico aan de orde is, mogen er niet op rekenen dat de overheid hen daar individueel voor waarschuwt.
13. De rechtbank stelt ook vast, dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht. Daarbij heeft verweerder de belangen en omstandigheden van eiser zorgvuldig meegewogen. Het bestreden besluit is ook zorgvuldig voorbereid - onder meer door het inwinnen van advies van IND. Een verwijzing naar het bezwaarschrift, waarbij niet concreet wordt gemaakt wat er aan de voorbereiding, belangenafweging en motivering schort, kan geen grond zijn voor aantasting van het bestreden besluit.
14. Het advies van IND over de evenredigheidstoets, is begrijpelijk van inhoud, zorgvuldig tot stand gekomen en goed onderbouwd. Verweerder mocht zich op dit advies baseren. Eisers banden met in Nederland wonende familieleden, zijn reisbewegingen naar Nederland en zijn gestelde economische banden met Nederland, zijn uitvoerig bekeken. IND heeft op goede gronden geconcludeerd, dat niet is gebleken van een familieleven in de EU dat verder zou gaan dat normale emotionele banden, zodat een inbreuk op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens niet aan de orde is. De belemmeringen die eiser stelt te ondervinden bij het onderhouden van familiebanden in Nederland, zijn niet zo gewichtig dat IND tot een andere conclusie had moeten komen. Eiser heeft ook geen bewijs geleverd van het bestaan van meer dan normale emotionele familiebanden ten tijde van het verlies van het Unieburgerschap. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat het verlies van het Unieburgerschap ingrijpt in zijn economische banden met Nederland. De uitspraak van de hoogste bestuursrechter die eiser ter zitting heeft aangehaald, is voor zijn situatie niet relevant.
15. Tot slot is er inderdaad een wetsvoorstel in behandeling in de Tweede Kamer. Dat wetsvoorstel beoogt onder meer een optie in het leven te roepen, waarmee het wegens ononderbroken verblijf buiten de EU intredende nationaliteitsverlies ongedaan kan worden gemaakt. Dit heeft nog niet geleid tot een wet. Verweerder kan niet vooruitlopen op de vermoedelijke uitkomst van een lopend wetgevingsproces. Uit een wetsvoorstel kunnen geen rechten en aanspraken ontstaan. Het wetsvoorstel is dus geen wettelijke grond om in deze procedure te bepalen dat eiser zijn Nederlanderschap moet herkrijgen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. G.R. Doerga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2222.
2.Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, en het vierde lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap.