ECLI:NL:RBDHA:2024:16437
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van een asielzoeker, aangeduid als verzoeker, die zijn beroep had ingetrokken. De verzoeker had op 13 april 2023 een asielaanvraag ingediend, waarop de minister van Asiel en Migratie, verweerder, uiterlijk op 13 oktober 2023 had moeten beslissen. Echter, door een wijziging in de wetgeving, specifiek het besluit WBV 2023/3, was de beslistermijn voor asielaanvragen die na 1 januari 2023 waren ingediend, met negen maanden verlengd. Dit betekende dat verweerder tot uiterlijk 15 juli 2024 de tijd had om op de aanvraag te beslissen.
De verzoeker trok zijn beroep in op 6 september 2024 en vroeg de rechtbank om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van de verzoeker op 12 juli 2024 prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Hierdoor was er geen sprake van een ontvankelijk beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting uitspraak gedaan en het verzoek tot proceskostenveroordeling afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet in zijn recht stond om proceskosten te vorderen, aangezien de voorwaarden voor een beroep op niet tijdig beslissen niet waren vervuld. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.