ECLI:NL:RBDHA:2024:16416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
09/266198-23 en 09/147086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing adolescentenstrafrecht bij poging tot doodslag en witwassen door minderjarige verdachte

Op 10 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die op 24 juli 2023 te 's-Gravenhage betrokken was bij een gewelddadig incident waarbij hij samen met een medeverdachte met een machete naar het hoofd en bovenlichaam van een slachtoffer zwaaide. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag en het witwassen van een bromfiets. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat leidde tot de toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 210 dagen, waarvan 139 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd een taakstraf van 80 uren opgelegd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de impact op de omstanders en de zorg over het toenemende geweld onder jongeren, met name in de context van de drillrapcultuur. De verdachte had geen strafblad, maar zijn gedrag en de omstandigheden rondom het delict maakten een stevige reactie noodzakelijk.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/266198-23 en 09/147086-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de (kies tussen de alternatieven)zaken tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzitting van 26 september 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. A.M.A. Ramdharie-Beckers en de advocaat van de verdachte is mr. H. Weisfelt. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (09/266198-23)
hij op of omstreeks 24 juli 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te
beroven, één of meermalen met een mes (machete) zwaaiende en/of stekende
bewegingen heeft/hebben gemaakt naar en/of in de richting van het
(boven)lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juli 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, één of meermalen met een mes (machete)
zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft/hebben gemaakt naar en/of in de
richting van het (boven)lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding II (09/147086-24)
hij op of omstreeks 29 april 2024, te Rijswijk en/of Delft, althans in Nederland
(van) een bromfiets, althans een of meer voorwerpen
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding (dagvaarding I)
Op 24 juli 2023, omstreeks 21:38 uur, kwam bij de politie een melding binnen over de vondst van twee messen [plek] in Den Haag. Ter plaatse troffen de verbalisanten in de prullenbak op het tramperron twee grote messen (machetes) aan. Bij nader onderzoek bleek dat er die avond een geweldsincident had plaatsgevonden waarbij twee jongens met machetes naar [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) hadden staan zwaaien. Er werd geen aangifte gedaan door het slachtoffer. Op basis van zijn signalement en de camerabeelden werd de medeverdachte op 15 augustus 2023 aangehouden. Op 10 oktober 2023 heeft de verdachte zich gemeld bij het politiebureau [locatie] . De volgende dag werd ook hij aangehouden. Beide verdachten hebben verklaard bij het geweldsincident betrokken te zijn geweest en uit zelfverdediging te hebben gehandeld. Volgens de politie is dit geweldsincident gerelateerd aan een conflict tussen drillrapgroepen uit [plaats 1] en [plaats 2] .
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, dan wel het medeplegen van een poging tot zware mishandeling door (samen met een ander) met een machete zwaaiende en/of stekende bewegingen naar het slachtoffer te maken.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het (primair) ten laste gelegde.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding I ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding II ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit feit kan worden bewezenverklaard
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
3.4.1
Dagvaarding I
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van dagvaarding I redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.4.2
Dagvaarding II
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024135987, van de politie eenheid Den Haag met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 76). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte [de verdachte] , afgelegd op de terechtzitting van 26 september 2024;
Het proces-verbaal van aangifte van [naam] , opgemaakt op 28 april 2024 (p. 6-7);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 april 2024 (p. 25-27).
3.5
Bewijsoverwegingen (dagvaarding I)
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte slechts één keer met het mes heeft gezwaaid om zichzelf te verdedigen. Gelet op de afstand tussen de verdachte en het slachtoffer is er geen sprake van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door het handelen van de verdachte zou kunnen komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
(Voorwaardelijk) opzet?
De rechtbank overweegt als volgt. Beoordeeld moet worden of sprake is van een poging tot doodslag ten aanzien van het slachtoffer. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat de verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van de aangever, in die zin dat de verdachte echt de bedoeling had om de aangever te doden. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van het slachtoffer, is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voorts kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachten tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. De verdachte en de medeverdachte hebben met een scherpe machete, met een lemmet voorzien van twee snijkanten, met kracht, op geringe afstand naar en in de richting van het bovenlichaam en het hoofd van het slachtoffer gezwaaid. Op de camerabeelden is te zien dat het slachtoffer zijn hoofd afwendt en net niet wordt geraakt. Daarbij merkt de rechtbank op dat zowel het slachtoffer als de verdachten in beweging waren en dat de verdachten vooruit stapten toen zij met de machetes naar het slachtoffer uithaalden. De beelden zijn beschreven in een proces-verbaal van politie. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd met de hals en nek daaronder, een zeer kwetsbaar en vitaal deel van het menselijk lichaam is. Ook bevinden zich in het bovenlichaam vitale organen, zoals het hart en de longen. Op grond van algemene ervaringsregels kan worden aangenomen dat het maken van zwaaiende bewegingen met een machete naar deze vitale lichaamsdelen, indien het lichaam daarbij wordt geraakt, kan leiden tot de dood. Het in een dergelijke dynamische situatie met een scherpe machete en met snelheid naar het bovenlichaam en het hoofd van het slachtoffer zwaaien, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het doden van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachten de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust hebben aanvaard. De rechtbank ziet in dit verband geen contra-indicaties die haar tot een andere conclusie zouden moeten leiden. Het opzet van de verdachten was aldus in voorwaardelijke zin gericht op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, te weten: het medeplegen van een poging tot doodslag.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I (09/266198-23)
hij op 24 juli 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een machete zwaaiende bewegingen hebben gemaakt naar en in de richting van het bovenlichaam en het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van dagvaarding II (09/147086-24)
hij op 29 april 2024, te Rijswijk en Delft, een bromfiets voorhanden heeft gehad en
hiervangebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist, dat dat voorwerp
- onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte
4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot dagvaarding I op het standpunt gesteld dat de verdachte uit zelfverdediging heeft gehandeld.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie. Indien en voor zover sprake was van een noodweersituatie, heeft de officier van justitie subsidiair bepleit dat de gedraging van de verdachte niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De verdachte komt daarom geen beroep op noodweer(exces) toe.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de verdachte zich noodzakelijk moest verdedigen. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Van noodweerexces kan sprake zijn als de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een noodweersituatie, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
Feitelijke toedracht
De rechtbank stelt vast dat de verdachte en de medeverdachte zich op 24 juli 2023 op het tramperron [tramstation 1] in Den Haag bevonden. Op de bewegende camerabeelden die ter terechtzitting zijn bekeken, is het volgende te zien. Op enig moment komt er een tram aanrijden, waar het (latere) slachtoffer uitstapt. Het slachtoffer loopt vervolgens rechtstreeks en op agressieve wijze op de verdachten af. De verdachte en de medeverdachte trekken hierop ieder een machete uit hun broek en halen daarmee uit naar het bovenlichaam en het hoofd van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de beschreven gang van zaken betreffende de gedragingen van het slachtoffer, niet kunnen worden uitgelegd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, hoewel het slachtoffer op de verdachten afstormde en uitdagende gebaren maakte, hij geen geweldshandelingen richting de verdachten heeft verricht. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen de verdachten. Hierbij betrekt de rechtbank dat de verdachten bij het zien van het slachtoffer vrijwel onmiddellijk hun messen trokken, terwijl het slachtoffer -voor zover voor de verdachten zichtbaar- onbewapend was en geen aanstalten maakte om bijvoorbeeld een mes of een ander wapen te trekken. Dat de confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer kennelijk plaatsvond in het licht van een sluimerend conflict tussen drillrapgroepen, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank overweegt in dit verband dat de enkele vrees voor een (dreigende) aanranding niet voldoende is om te spreken van een situatie die een beroep op noodweer rechtvaardigt.
Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, van de verdachte of van de medeverdachte. De verdachte komt dan ook geen beroep toe op noodweer en evenmin op noodweerexces. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en de verdachte uitsluiten. Het feit en de verdachte zijn dus strafbaar.
In de zaak met parketnummer 09/147086-24 zijn ook geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte uitsluiten. Het bewezenverklaarde en de verdachte zijn dan ook strafbaar.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het volwassenenstrafrecht, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - wordt veroordeeld tot een detentie voor de duur van 210 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 138 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Ten aanzien van het geadviseerde contactverbod met de medeverdachte heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen detentie, gevorderd. Verder heeft de officier van justitie bij haar vordering in de strafmaat rekening gehouden met het jeugdstrafrecht.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen van het bij dagvaarding I tenlastegelegde, heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van de verdachte en het feit dat hij door de deskundige verminderd toerekenbaar wordt geacht. Ook heeft de raadsman bepleit om het jeugdstrafrecht toe te passen en om een lagere jeugddetentie op te leggen dan gevorderd door de officier van justitie met alleen de algemene voorwaarde. Een aanvullende werkstraf is niet passend, aldus de raadsman. Ten aanzien van dagvaarding II heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de strafmaat.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Tijdens een confrontatie op het tramperron [tramstation 2] , voor het oog van tientallen omstanders, heeft de verdachte samen met een andere jongen ieder met een machete in de richting van het hoofd en het bovenlichaam van het slachtoffer gezwaaid. Dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt, is slechts een kwestie van geluk. Hoewel het slachtoffer geen aangifte heeft willen doen, blijkt uit de ter terechtzitting getoonde camerabeelden dat sprake was van een zeer beangstigende situatie.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat het tramperron [tramstation 2] een openbare plek is, waar het op deze zomeravond druk was. Op de camerabeelden is te zien dat het nog licht was en dat er nog veel mensen op het tramperron aanwezig waren. Veel mensen zijn die dag dan ook getuige geweest van de gewelddadige confrontatie. Doordat de confrontatie zo plotseling en dichtbij omstanders ontstond, zijn de omstanders zelf ook blootgesteld aan het risico om geraakt te worden door de machetes en daarbij gewond te raken. Dit moet bij hen een gevoel van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht.
De rechtbank leidt uit de processen-verbaal van de politie en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting af dat de achtergrond van de confrontatie is gelegen in de drillrapscene. In dat verband maakt de rechtbank zich grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op het daadwerkelijke gebruik daarvan immers aanzienlijk. Ook in deze strafzaak blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte regelmatig op straat messen bij zich droegen en bereid waren om deze daadwerkelijk te gebruiken. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
Daarnaast heeft de verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis inzake dagvaarding I, schuldig gemaakt aan het witwassen van een bromfiets. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Tot slot baart het de rechtbank zorgen dat de verdachte pas op de terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven over dit feit.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 augustus 2024, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis inzake dagvaarding I opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia-rapportage van 5 februari 2024, opgesteld door drs. C. van den Berg, GZ-psycholoog. Deze rapportage ziet op het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat bij de verdachte sprake is van een gedragspatroon dat zich kenmerkt door een ernstige scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Dit wordt geclassificeerd als een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze persoonlijkheidsproblematiek was ten tijde van het bewezenverklaarde aanwezig en heeft het delictgedrag van de verdachte beïnvloed.
Daarom wordt geadviseerd om het bewezenverklaarde feit de verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt – zonder justitieel kader – ingeschat op matig tot hoog. Om het gedrag van de verdachte bij te sturen is het noodzakelijk dat een pedagogische aanpak wordt gehanteerd, waarbij de verdachte leert na te denken over de consequenties van zijn gedrag en daarnaar kan leren handelen. Daarom wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen en aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en houdt hier rekening mee bij de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland (hierna: de volwassenenreclassering) van 9 september 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige M.H. Talstra ter zitting is gegeven. Dit rapport ziet op het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat de volwassenenreclassering zorgen heeft over de verdachte op vrijwel alle leefgebieden. De verdachte is rond zijn veertiende levensjaar in aanraking gekomen met drillrap en is naar eigen zeggen in 2022 uit deze wereld gestapt. [gevoelige informatie] . De verdachte heeft geen werk, geen inkomen en blowt uit verveling. Er is sprake van een negatieve spiraal. Het lukt de verdachte niet om hier (zelfstandig) verandering in aan te brengen. De verdachte is afhankelijk van externe sturing en zijn ouders hebben hier slechts deels invloed op. Inmiddels gaat de verdachte naar school en heeft hij een coach. Ook is hij aan het solliciteren naar een (bij)baan. Het is de verdachte grotendeels gelukt om zich aan de schorsende voorwaarden te houden. Gezien de aard van de problematiek, maar ook de aard van de feiten, adviseert de volwassenenreclassering (met enige twijfel) om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De jeugdreclassering ziet weinig pedagogische meerwaarde in het voortzetten van een toezicht. Ook jarenlange coaching heeft nauwelijks gedragsverandering bij de verdachte teweeggebracht. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Toepassing van het jeugdstrafrecht?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bestraft moet worden volgens het jeugdstrafrecht, zoals de raadsman heeft bepleit, of volgens het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. Reclassering Nederland heeft, met enige aarzeling, geadviseerd het strafrecht voor volwassenen toe te passen. De psycholoog (hierna: de deskundige) die de verdachte heeft onderzocht, heeft in het pro Justitia rapport de toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd. De deskundige heeft geconstateerd dat bij de verdachte sprake is van een gestagneerde emotionele ontwikkeling en een disharmonisch opgebouwd intelligentieprofiel, waarbij zijn verwerkingssnelheid zeer zwak is. Pedagogische beïnvloeding lijkt nog mogelijk. Verder komt de verdachte in contact jonger over dan zijn kalenderleeftijd, hetgeen de rechtbank tijdens de zitting ook heeft herkend. De rechtbank sluit zich, de aarzelingen van Reclassering Nederland in aanmerking genomen, aan bij het advies van de deskundige.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van de verdachte voldoende aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De begeleiding van de verdachte in het kader van hierna op te leggen voorwaarden zal wel aan de volwassenenreclassering worden opgedragen.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapportages en ter terechtzitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 210 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (71 dagen).
De rechtbank zal 139 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen. Het is van belang dat het voorwaardelijk strafdeel in de vorm van jeugddetentie voldoende afschrikwekkende werking heeft en zo de verdachte ervan zal weerhouden om zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie een proeftijd van twee jaren verbinden, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de volwassenenreclassering, een zinvolle dagbesteding en het meewerken aan ambulante behandeling en begeleiding. De verdachte is inmiddels verhuisd [provincie] , waardoor een contactverbod met de medeverdachte en het slachtoffer niet noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast ziet de rechtbank, gelet op de toelichting door de deskundige vanuit de volwassenenreclassering ter terechtzitting, geen aanleiding om de geadviseerde bijzondere voorwaarde betreffende het begeleid- of beschermd wonen op te nemen.
Verder acht de rechtbank het – gelet op de ernst van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit – ook passend dat aan de verdachte een werkstraf wordt opgelegd, zodat hij nog daadwerkelijk straf ervaart, terwijl wordt voorkomen dat hij hiervoor terug zou moeten in jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 80 uren.

6.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

7.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I primair en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van dagvaarding I, primair (09/266198-23):
medeplegen van een poging tot doodslag;
ten aanzien van dagvaarding II (09/147086-24):
witwassen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
210 (TWEEHONDERDTIEN) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, te weten:
139 (HONDERDNEGENENDERTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van [zorginstelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
3. zich gedurende de proeftijd zal laten begeleiden door [zorgverlener 1] , [zorgverlener 2] of een soortgelijke zorgverlener, als en zolang de reclassering dat nodig vindt;
4. gedurende de proeftijd zal meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland, de reclassering, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
40 (VEERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de veroordeelde, ook nu hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.R. Aaron, kinderrechter,
en mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2024.
Bijlage I
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023229985, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag Centrum, basisteam de Heemstraat, met bijlagen (doorgenummerd pagina 4 t/m 117).
1. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [de verdachte] , op 16 oktober 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier:
U zegt dat ik bij de politie heb verklaard: "Die jongen rende op ons af. Wij pakten toen twee machetes en begonnen daarmee te zwaaien." U vraagt of ik bij die verklaring blijf. Ja. U zegt dat ik, toen ik mij ging melden, tegen de politie heb gezegd: "ik had bijna iemand vermoord" en in mijn verhoor heb verklaard: "Als ik hem geraakt had dan had hij het waarschijnlijk niet overleefd." U vraagt hoe ik met het mes heb gezwaaid. Dat staat op de beelden, zijwaarts. U vraagt mij waar ik hem geraakt had kunnen hebben. In zijn nek of zijn borst, denk ik.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 juli 2023, voor zover inhoudende (p. 58-60):
Op 24 juli 2023 kwam ik, verbalisant, ter plaatse bij de tramhalte bij Holland Spoor in Den Haag. Aldaar zag ik twee grote messen liggen. Ik hoorde vervolgens één van de medewerkers van de HTM zeggen dat hij deze messen had gevonden in de prullenbak die tussen tramperron A en B stond.
3. Het proces-verbaal van Wapens, Munitie en Explosieven, opgemaakt op 15 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 65-67):
Aantreffen voorwerp
De voorwerpen werden door de verdachten in een prullenbak op het perron van tramhalte Hollands Spoor te Den Haag achtergelaten.
Omschrijving voorwerp 1
Soort voorwerp Machete
Bijzonderheden De machete is voorzien van twee snijkanten.
Omschrijving voorwerp 2
Soort voorwerp Machete
Bijzonderheden De machete is voorzien van twee snijkanten.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 68-69):
Na het incident gooide verdachte [medeverdachte] en NN1 de messen in de prullenbak. Deze zijn
eruit gehaald, inbeslaggenomen en overgedragen aan de politie. Ik, verbalisant, zag dat dit beide zwarte machetes betrof. Ik zag dat de snijrand zilverkleurig was wat mij erop duidde dat de messen geslepen waren. Verder zag ik dat beide messen voorzien waren van kartels. Ook zag ik dat de punt intact was en dat deze er scherp uitzag.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 70-72):
21:36:06.957 24-07-2023
Ik, verbalisant, zag dat tram 9 aan kwam rijden op het tramperron. Ik zag dat de twee verdachten tussen de andere mensen op het perron stonden. Ik zag dat de tram stopte en ik zag dat uit de achterste wagon een man kwam. Ik zag dat man 3 regelrecht op verdachte 1 en verdachte 2 afliep. Ik zag dat de twee verdachten allebei een groot mes uit hun broek haalden. Ik zag dat de messen naar schatting ongeveer 70 centimeter lang waren. Ik zag dat verdachte 2 een zwaaiende beweging maakte met het mes in de richting van man 3. Ik zag dat man 3 net niet geraakt werd door het mes. Ik zag dat verdachte 1 met kracht het mes richting het gezicht van man 3 zwaaide. Ik zag dat man 3 op het laatste moment zijn hoofd afwende. Ik zag dat man 3, door het afwenden van zijn hoofd, net niet geraakt werd door het mes. Ik zag dat verdachte 1 en verdachte 2 hun messen in een prullenbak gooide en ook uit het beeld renden.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 73-75):
Ik, verbalisant, zag dat [medeverdachte] en de onbekende verdachte allebei een groot mes pakten. Ik zag dat de onbekende verdachte met het mes zwaaide in de richting van de romp van [slachtoffer] . Ik zag dat deze zwaai [slachtoffer] niet raakte. Ik zag dat [medeverdachte] het mes, die hij vast had, boven zijn hoofd hield en met versnelde pas op [slachtoffer] afkwam rennen. Ik zag dat [slachtoffer] met versnelde pas achteruit rende. Ik zag dat [medeverdachte] in een zwaaiende beweging het mes richting het hoofd van [slachtoffer] bewoog met de snijkant naar beneden. Ik zag dat dit met hoge snelheid ging. Ik zag dat [slachtoffer] , net voordat het mes zijn hoofd zou raken, zijn hoofd naar achteren deed. Ik zag dat het mes net voor het hoofd van [slachtoffer] langsging.
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en de voor het bewijs gebezigde inhoud daarvan is telkens zakelijk weergegeven.