5.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Tijdens een confrontatie op het tramperron [tramstation 2] , voor het oog van tientallen omstanders, heeft de verdachte samen met een andere jongen ieder met een machete in de richting van het hoofd en het bovenlichaam van het slachtoffer gezwaaid. Dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt, is slechts een kwestie van geluk. Hoewel het slachtoffer geen aangifte heeft willen doen, blijkt uit de ter terechtzitting getoonde camerabeelden dat sprake was van een zeer beangstigende situatie.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat het tramperron [tramstation 2] een openbare plek is, waar het op deze zomeravond druk was. Op de camerabeelden is te zien dat het nog licht was en dat er nog veel mensen op het tramperron aanwezig waren. Veel mensen zijn die dag dan ook getuige geweest van de gewelddadige confrontatie. Doordat de confrontatie zo plotseling en dichtbij omstanders ontstond, zijn de omstanders zelf ook blootgesteld aan het risico om geraakt te worden door de machetes en daarbij gewond te raken. Dit moet bij hen een gevoel van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht.
De rechtbank leidt uit de processen-verbaal van de politie en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting af dat de achtergrond van de confrontatie is gelegen in de drillrapscene. In dat verband maakt de rechtbank zich grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op het daadwerkelijke gebruik daarvan immers aanzienlijk. Ook in deze strafzaak blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte regelmatig op straat messen bij zich droegen en bereid waren om deze daadwerkelijk te gebruiken. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
Daarnaast heeft de verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis inzake dagvaarding I, schuldig gemaakt aan het witwassen van een bromfiets. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Tot slot baart het de rechtbank zorgen dat de verdachte pas op de terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven over dit feit.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 augustus 2024, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis inzake dagvaarding I opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia-rapportage van 5 februari 2024, opgesteld door drs. C. van den Berg, GZ-psycholoog. Deze rapportage ziet op het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat bij de verdachte sprake is van een gedragspatroon dat zich kenmerkt door een ernstige scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Dit wordt geclassificeerd als een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze persoonlijkheidsproblematiek was ten tijde van het bewezenverklaarde aanwezig en heeft het delictgedrag van de verdachte beïnvloed.
Daarom wordt geadviseerd om het bewezenverklaarde feit de verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt – zonder justitieel kader – ingeschat op matig tot hoog. Om het gedrag van de verdachte bij te sturen is het noodzakelijk dat een pedagogische aanpak wordt gehanteerd, waarbij de verdachte leert na te denken over de consequenties van zijn gedrag en daarnaar kan leren handelen. Daarom wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen en aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en houdt hier rekening mee bij de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland (hierna: de volwassenenreclassering) van 9 september 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige M.H. Talstra ter zitting is gegeven. Dit rapport ziet op het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat de volwassenenreclassering zorgen heeft over de verdachte op vrijwel alle leefgebieden. De verdachte is rond zijn veertiende levensjaar in aanraking gekomen met drillrap en is naar eigen zeggen in 2022 uit deze wereld gestapt. [gevoelige informatie] . De verdachte heeft geen werk, geen inkomen en blowt uit verveling. Er is sprake van een negatieve spiraal. Het lukt de verdachte niet om hier (zelfstandig) verandering in aan te brengen. De verdachte is afhankelijk van externe sturing en zijn ouders hebben hier slechts deels invloed op. Inmiddels gaat de verdachte naar school en heeft hij een coach. Ook is hij aan het solliciteren naar een (bij)baan. Het is de verdachte grotendeels gelukt om zich aan de schorsende voorwaarden te houden. Gezien de aard van de problematiek, maar ook de aard van de feiten, adviseert de volwassenenreclassering (met enige twijfel) om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De jeugdreclassering ziet weinig pedagogische meerwaarde in het voortzetten van een toezicht. Ook jarenlange coaching heeft nauwelijks gedragsverandering bij de verdachte teweeggebracht. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Toepassing van het jeugdstrafrecht?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bestraft moet worden volgens het jeugdstrafrecht, zoals de raadsman heeft bepleit, of volgens het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. Reclassering Nederland heeft, met enige aarzeling, geadviseerd het strafrecht voor volwassenen toe te passen. De psycholoog (hierna: de deskundige) die de verdachte heeft onderzocht, heeft in het pro Justitia rapport de toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd. De deskundige heeft geconstateerd dat bij de verdachte sprake is van een gestagneerde emotionele ontwikkeling en een disharmonisch opgebouwd intelligentieprofiel, waarbij zijn verwerkingssnelheid zeer zwak is. Pedagogische beïnvloeding lijkt nog mogelijk. Verder komt de verdachte in contact jonger over dan zijn kalenderleeftijd, hetgeen de rechtbank tijdens de zitting ook heeft herkend. De rechtbank sluit zich, de aarzelingen van Reclassering Nederland in aanmerking genomen, aan bij het advies van de deskundige.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van de verdachte voldoende aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De begeleiding van de verdachte in het kader van hierna op te leggen voorwaarden zal wel aan de volwassenenreclassering worden opgedragen.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapportages en ter terechtzitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 210 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (71 dagen).
De rechtbank zal 139 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen. Het is van belang dat het voorwaardelijk strafdeel in de vorm van jeugddetentie voldoende afschrikwekkende werking heeft en zo de verdachte ervan zal weerhouden om zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie een proeftijd van twee jaren verbinden, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de volwassenenreclassering, een zinvolle dagbesteding en het meewerken aan ambulante behandeling en begeleiding. De verdachte is inmiddels verhuisd [provincie] , waardoor een contactverbod met de medeverdachte en het slachtoffer niet noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast ziet de rechtbank, gelet op de toelichting door de deskundige vanuit de volwassenenreclassering ter terechtzitting, geen aanleiding om de geadviseerde bijzondere voorwaarde betreffende het begeleid- of beschermd wonen op te nemen.
Verder acht de rechtbank het – gelet op de ernst van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit – ook passend dat aan de verdachte een werkstraf wordt opgelegd, zodat hij nog daadwerkelijk straf ervaart, terwijl wordt voorkomen dat hij hiervoor terug zou moeten in jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 80 uren.