ECLI:NL:RBDHA:2024:16392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
09/204602-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een poging tot doodslag met een machete bij een tramhalte

Op 10 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 juli 2023 te 's-Gravenhage betrokken was bij een geweldsincident. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft met een machete zwaaiende bewegingen gemaakt naar het hoofd en bovenlichaam van een slachtoffer, met de intentie om deze opzettelijk van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat zijn handelen wel degelijk een poging tot doodslag opleverde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 106 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, vooral gezien de openbare setting en de impact op omstanders. De verdachte heeft een belast verleden en kampt met psychiatrische problematiek, wat meegewogen is in de strafoplegging. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen machetes verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/204602-23
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 26 september 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. A.M.A. Ramdharie-Beckers en de advocaat van de verdachte is mr. R.T.A.G. Keller. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juli 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te
beroven, één of meermalen met een mes (machete) zwaaiende en/of stekende
bewegingen heeft/hebben gemaakt naar en/of in de richting van het
(boven)lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juli 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, één of meermalen met een mes (machete)
zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft/hebben gemaakt naar en/of in de
richting van het (boven)lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. De bewijsbeslissing
3.1
Inleiding
Op 24 juli 2023, omstreeks 21:38 uur, kwam bij de politie een melding binnen over de vondst van twee messen [plek] Den Haag. Ter plaatse troffen de verbalisanten in de prullenbak op het tramperron twee grote messen (machetes) aan. Bij nader onderzoek bleek dat er die avond een geweldsincident had plaatsgevonden waarbij twee jongens met machetes naar [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) hadden staan zwaaien. Er werd geen aangifte gedaan door het slachtoffer. Op basis van zijn signalement en de camerabeelden werd de verdachte op 15 augustus 2023 aangehouden. Op 10 oktober 2023 heeft de medeverdachte zich gemeld bij het politiebureau [locatie] . De volgende dag werd ook hij aangehouden. Beide verdachten hebben verklaard bij het geweldsincident betrokken te zijn geweest en uit zelfverdediging te hebben gehandeld. Volgens de politie is dit geweldsincident gerelateerd aan een conflict tussen drillrapgroepen uit [plaats 1] en [plaats 2] .
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, dan wel het medeplegen van een poging tot zware mishandeling door (samen met een ander) met een machete zwaaiende en/of stekende bewegingen naar het slachtoffer te maken.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van een poging tot doodslag.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van al hetgeen aan hem ten laste is gelegd. De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat slechts het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van al hetgeen aan hem ten laste is gelegd. De raadsman voert daartoe het volgende aan. De verdachte heeft met een mes een zwaaiende beweging naar de rechterarm van het slachtoffer gemaakt, en niet naar zijn hoofd of vitale lichaamsdelen. Niet kan worden vastgesteld dat deze gedraging naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht was op de dood van het slachtoffer, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
(Voorwaardelijk) opzet?
De rechtbank overweegt als volgt. Beoordeeld moet worden of sprake is van een poging tot doodslag ten aanzien van het slachtoffer. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat de verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van de aangever, in die zin dat de verdachte echt de bedoeling had om de aangever te doden. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van het slachtoffer, is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voorts kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachten tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. De verdachte en de medeverdachte hebben met een scherpe machete, met een lemmet voorzien van twee snijkanten, met kracht, op geringe afstand naar en in de richting van het bovenlichaam en het hoofd van het slachtoffer gezwaaid. Op de camerabeelden is te zien dat het slachtoffer zijn hoofd afwendt en net niet wordt geraakt. Daarbij merkt de rechtbank op dat zowel het slachtoffer als de verdachten in beweging waren en dat de verdachten vooruit stapten toen zij met de machetes naar het slachtoffer uithaalden. De beelden zijn beschreven in een proces-verbaal van politie. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd met de hals en nek daaronder, een zeer kwetsbaar en vitaal deel van het menselijk lichaam is. Ook bevinden zich in het bovenlichaam vitale organen, zoals het hart en de longen. Op grond van algemene ervaringsregels kan worden aangenomen dat het maken van zwaaiende bewegingen met een machete naar deze vitale lichaamsdelen, indien het lichaam daarbij wordt geraakt, kan leiden tot de dood. Het in een dergelijke dynamische situatie met een scherpe machete en met snelheid naar het bovenlichaam en het hoofd van het slachtoffer zwaaien, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het doden van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachten de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust hebben aanvaard. De rechtbank ziet in dit verband geen contra-indicaties die haar tot een andere conclusie zouden moeten leiden. Het opzet van de verdachten was aldus in voorwaardelijke zin gericht op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, te weten: het medeplegen van een poging tot doodslag.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 24 juli 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een machete zwaaiende bewegingen hebben gemaakt naar en in de richting van het bovenlichaam en het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte
4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt en hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft bepleit dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, doordat het slachtoffer intimiderend en agressief uit de tram op de verdachten afkwam. Hierdoor handelde de verdachte uit een hevige gemoedsbeweging en zag hij zich genoodzaakt, mede gelet op een eerder voorgevallen geweldsincident, om zichzelf te verdedigen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de verdachte zich noodzakelijk moest verdedigen. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Van noodweerexces kan sprake zijn als de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een noodweersituatie, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
Feitelijke toedracht
De rechtbank stelt vast dat de verdachte en de medeverdachte zich op 24 juli 2023 op het tramperron bij het station [tramstation] in Den Haag bevonden. Op de bewegende camerabeelden die ter terechtzitting zijn bekeken, is het volgende te zien. Op enig moment komt er een tram aanrijden, waar het (latere) slachtoffer uitstapt. Het slachtoffer loopt vervolgens rechtstreeks en op agressieve wijze op de verdachten af. De verdachte en de medeverdachte trekken hierop ieder een machete uit hun broek en halen daarmee uit naar het bovenlichaam en het hoofd van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de beschreven gang van zaken betreffende de gedragingen van het slachtoffer, niet kunnen worden uitgelegd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, hoewel het slachtoffer op de verdachten afstormde en uitdagende gebaren maakte, hij geen geweldshandelingen richting de verdachten heeft verricht. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen de verdachten. Hierbij betrekt de rechtbank dat de verdachten bij het zien van het slachtoffer vrijwel onmiddellijk hun messen trokken, terwijl het slachtoffer -voor zover voor de verdachten zichtbaar- onbewapend was en geen aanstalten maakte om bijvoorbeeld een mes of een ander wapen te trekken. Dat de confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer kennelijk plaatsvond in het licht van een sluimerend conflict tussen drillrapgroepen, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank overweegt in dit verband dat de enkele vrees voor een (dreigende) aanranding niet voldoende is om te spreken van een situatie die een beroep op noodweer rechtvaardigt.
Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, van de verdachte of van de medeverdachte. De verdachte komt dan ook geen beroep toe op noodweer en evenmin op noodweerexces. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en de verdachte uitsluiten. Het feit en de verdachte zijn dus strafbaar.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 106 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, gevorderd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, evenals zijn blanco strafblad. Ten aanzien van de strafoplegging heeft de raadsman bepleit om een lagere straf op te leggen dan gevorderd door de officier van justitie. Daarbij heeft de raadsman verzocht om de door de Raad adviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen, met uitzondering van een verbod op het maken van rapmuziek en een contactverbod met de medeverdachte. De oplegging van een werkstraf is niet opportuun, aldus de raadsman.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Tijdens een confrontatie op het tramperron bij het station [tramstation] , voor het oog van tientallen omstanders, heeft de verdachte samen met een andere jongen ieder met een machete in de richting van het hoofd en het bovenlichaam van het slachtoffer gezwaaid. Dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt, is slechts een kwestie van geluk. Hoewel het slachtoffer geen aangifte heeft willen doen, blijkt uit de ter terechtzitting getoonde camerabeelden dat sprake was van een zeer beangstigende situatie.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat het tramperron bij het station [tramstation] een openbare plek is, waar het op deze zomeravond druk was. Op de camerabeelden is te zien dat het nog licht was en dat er nog veel mensen op het tramperron aanwezig waren. Veel mensen zijn die dag dan ook getuige geweest van de gewelddadige confrontatie. Doordat de confrontatie zo plotseling en dichtbij omstanders ontstond, zijn de omstanders zelf ook blootgesteld aan het risico om geraakt te worden door de machetes en daarbij gewond te raken. Dit moet bij hen een gevoel van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht.
De rechtbank leidt uit de processen-verbaal van de politie en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting af dat de achtergrond van de confrontatie is gelegen in de drillrapscene. In dat verband maakt de rechtbank zich grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op het daadwerkelijke gebruik daarvan immers aanzienlijk. Ook in deze strafzaak blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte regelmatig op straat messen bij zich droegen en bereid waren om deze daadwerkelijk te gebruiken. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 augustus 2024, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia-rapportage van 21 november 2023, opgesteld door drs. C. van den Bergh, GZ-psycholoog. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat bij de verdachte sprake is van psychiatrische problematiek. De verdachte is al langere tijd somber en is vanaf jonge leeftijd bekend met dissociëren door middel van het zich extreem afsluiten. Door zijn ervaringen met drillrapgroepen heeft de verdachte nare en beangstigende situaties meegemaakt, waar hij veel last van heeft. De problematiek van de verdachte wordt geclassificeerd als een depersonalisatie/derealisatie stoornis, een persisterende depressieve stoornis, vroeg begin en matig van ernst, en een andere gespecificeerde trauma of stress gerelateerde stoornis met reactie op psychotrauma met PTSS-symptomen. Deze problematiek was ten tijde van het bewezenverklaarde aanwezig, waardoor deze stoornis het handelen van de verdachte heeft beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd om het bewezenverklaarde feit de verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt zonder passende interventies ingeschat op matig tot hoog. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd en bijzondere voorwaarden, zoals het volgen van ambulante behandeling bij een polikliniek voor kinder- en jeugdpsychiatrie.
De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en houdt daar rekening mee bij de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad van 29 februari 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige M.J. van Dam ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat de verdachte een belast verleden heeft. Vanuit huis heeft hij geen veilige en vertrouwde basis meegekregen. Door zijn belaste verleden en het gebrek aan beschikbare- en betrokken ouders, is de verdachte veel op zichzelf aangewezen geweest. Dit heeft eraan bijgedragen dat de verdachte buitenshuis gezien en geaccepteerd wilde worden. [gevoelige informatie 1] . De verdachte heeft inmiddels afstand genomen van zijn antisociale netwerk. [gevoelige informatie 2] Desondanks wordt het recidiverisico op hoog ingeschat. Het is belangrijk dat de verdachte afstand blijft houden van de drillrapscene en andere antisociale jongeren. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met bijzondere voorwaarden. Ter zitting heeft de deskundige benadrukt dat drillrapmuziek en rapmuziek van elkaar verschillen. Aan de verdachte moet daarom geen verbod op het maken van rapmuziek worden opgelegd. De verdachte heeft een passie voor muziek en kan zijn gevoelens uiten door het maken van rapmuziek.
Tot slot heeft de deskundige M.H. Talstra, werkzaam bij Jeugdbescherming west (hierna: de jeugdreclassering), ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte momenteel [gevoelige informatie 3] , bij een instantie voor begeleid wonen. Bij deze instantie wordt de verdachte begeleid door coaches en woont hij samen met andere leeftijdsgenoten. De verdachte kampt met angst- en paniekaanvallen. Hij zal binnenkort starten met de behandeling hiervoor. Er wordt gezocht naar een passende en veilige school, zodat de verdachte zijn schoolgang weer kan oppakken.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen – conform de eis van de officier van justitie – een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (44 dagen).
De rechtbank zal 106 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Daarnaast acht de rechtbank het verblijf van de verdachte bij zijn huidige woonvoorziening (of bij een soortgelijke woonvoorziening elders) noodzakelijk, waar hij ook wordt begeleid door coaches. Dit verblijf zal dan ook worden opgenomen als bijzondere voorwaarde.
De rechtbank benadrukt dat de verdachte geen contact mag hebben met leden van drillrapgroepen. De rechtbank zal het in de schorsingsvoorwaarden opgenomen contactverbod met de medeverdachte niet overnemen. De bijzondere voorwaarden dienen de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid en behandeld om zo de kans op recidive terug te dringen.
Gelet op de mentale- en lichamelijke conditie van de verdachte, zoals door de jeugdreclassering ter zitting is toegelicht, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast, zoals gevorderd door de officier van justitie, een werkstraf op te leggen.

6.De inbeslaggenomen voorwerpen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voorts dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 en 2 genummerde voorwerpen (messen) zullen worden verbeurdverklaard, dat het onder 3 genummerde voorwerp (telefoontoestel) zal worden teruggegeven aan de verdachte en dat het onder 4 genummerde voorwerp (wapen) zal worden onttrokken aan het verkeer.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag aangesloten bij de vordering van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar,
aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en het bewezenverklaarde feit met behulp van deze voorwerpen is begaan. Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp. Tot slot zal de rechtbank het op de beslaglijst onder 4 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit aan de verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit is aangetroffen, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 36b, 36d, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
medeplegen van een poging tot doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
150 (HONDERDVIJFTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, te weten:
106 (HONDERDZES) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. gedurende de proeftijd zal meewerken aan het verblijf bij [zorginstantie jongeren] , of een andere soortgelijke instantie voor begeleid wonen, en dat hij zich zal houden aan de hier geldende regels;
2. gedurende de proeftijd zal meewerken aan behandeling bij een polikliniek voor jeugdpsychiatrie;
3. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met leden van drillrapgroepen, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
4. gedurende de proeftijd zal meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
de inbeslaggenomen goederen
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Mes (Omschrijving: 2023229985-2991380, zwart);
  • 1 STK Mes (Omschrijving: 2023229985-2991379, zwart);
gelast de teruggave aan de veroordeelde van het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp, te weten:
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 2023229985-3001107, Apple iPhone);
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 4 genummerde voorwerp, te weten:
1 STK Wapen (Omschrijving: 2023229985-3000760);
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.R. Aaron, kinderrechter,
en mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2024.
Bijlage I
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023229985, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag Centrum, basisteam de Heemstraat, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 117).
1. De verklaring van de verdachte [de verdachte] , afgelegd op de terechtzitting van 26 september 2024, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 24 juli 2023 een mes bij mij had en dat ik daarmee heb gezwaaid naar [slachtoffer] .
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 juli 2023, voor zover inhoudende (p. 58-60):
Op 24 juli 2023 kwam ik, verbalisant, ter plaatse bij de tramhalte bij [tramstation] in Den Haag. Aldaar zag ik twee grote messen liggen. Ik hoorde vervolgens één van de medewerkers van de HTM zeggen dat hij deze messen had gevonden in de prullenbak die tussen tramperron A en B stond.
3. Het proces-verbaal van Wapens, Munitie en Explosieven, opgemaakt op 15 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 65-67):
Aantreffen voorwerp
De voorwerpen werden door de verdachten in een prullenbak op het perron van tramhalte [tramstation] te Den Haag achtergelaten.
Omschrijving voorwerp 1
Soort voorwerp Machete
Bijzonderheden De machete is voorzien van twee snijkanten.
Omschrijving voorwerp 2
Soort voorwerp Machete
Bijzonderheden De machete is voorzien van twee snijkanten.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 68-69):
Na het incident gooide verdachte [de verdachte] en NN1 de messen in de prullenbak. Deze zijn
eruit gehaald, inbeslaggenomen en overgedragen aan de politie. Ik, verbalisant, zag dat dit beide zwarte machetes betrof. Ik zag dat de snijrand zilverkleurig was wat mij erop duidde dat de messen geslepen waren. Verder zag ik dat beide messen voorzien waren van kartels. Ook zag ik dat de punt intact was en dat deze er scherp uitzag.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 70-72):
21:36:06.957 24-07-2023
Ik, verbalisant, zag dat tram 9 aan kwam rijden op het tramperron. Ik zag dat de twee verdachten tussen de andere mensen op het perron stonden. Ik zag dat de tram stopte en ik zag dat uit de achterste wagon een man kwam. Ik zag dat man 3 regelrecht op verdachte 1 en verdachte 2 afliep. Ik zag dat de twee verdachten allebei een groot mes uit hun broek haalden. Ik zag dat de messen naar schatting ongeveer 70 centimeter lang waren. Ik zag dat verdachte 2 een zwaaiende beweging maakte met het mes in de richting van man 3. Ik zag dat man 3 net niet geraakt werd door het mes. Ik zag dat verdachte 1 met kracht het mes richting het gezicht van man 3 zwaaide. Ik zag dat man 3 op het laatste moment zijn hoofd afwende. Ik zag dat man 3, door het afwenden van zijn hoofd, net niet geraakt werd door het mes. Ik zag dat verdachte 1 en verdachte 2 hun messen in een prullenbak gooide en ook uit het beeld renden.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 73-75):
Ik, verbalisant, zag dat [de verdachte] en de onbekende verdachte allebei een groot mes pakten. Ik zag dat de onbekende verdachte met het mes zwaaide in de richting van de romp van [slachtoffer] . Ik zag dat deze zwaai [slachtoffer] niet raakte. Ik zag dat [de verdachte] het mes, die hij vast had, boven zijn hoofd hield en met versnelde pas op [slachtoffer] afkwam rennen. Ik zag dat [slachtoffer] met versnelde pas achteruit rende. Ik zag dat [de verdachte] in een zwaaiende beweging het mes richting het hoofd van [slachtoffer] bewoog met de snijkant naar beneden. Ik zag dat dit met hoge snelheid ging. Ik zag dat [slachtoffer] , net voordat het mes zijn hoofd zou raken, zijn hoofd naar achteren deed. Ik zag dat het mes net voor het hoofd van [slachtoffer] langsging.
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en de voor het bewijs gebezigde inhoud daarvan is telkens zakelijk weergegeven.