5.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Tijdens een confrontatie op het tramperron bij het station [tramstation] , voor het oog van tientallen omstanders, heeft de verdachte samen met een andere jongen ieder met een machete in de richting van het hoofd en het bovenlichaam van het slachtoffer gezwaaid. Dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt, is slechts een kwestie van geluk. Hoewel het slachtoffer geen aangifte heeft willen doen, blijkt uit de ter terechtzitting getoonde camerabeelden dat sprake was van een zeer beangstigende situatie.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat het tramperron bij het station [tramstation] een openbare plek is, waar het op deze zomeravond druk was. Op de camerabeelden is te zien dat het nog licht was en dat er nog veel mensen op het tramperron aanwezig waren. Veel mensen zijn die dag dan ook getuige geweest van de gewelddadige confrontatie. Doordat de confrontatie zo plotseling en dichtbij omstanders ontstond, zijn de omstanders zelf ook blootgesteld aan het risico om geraakt te worden door de machetes en daarbij gewond te raken. Dit moet bij hen een gevoel van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht.
De rechtbank leidt uit de processen-verbaal van de politie en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting af dat de achtergrond van de confrontatie is gelegen in de drillrapscene. In dat verband maakt de rechtbank zich grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op het daadwerkelijke gebruik daarvan immers aanzienlijk. Ook in deze strafzaak blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte regelmatig op straat messen bij zich droegen en bereid waren om deze daadwerkelijk te gebruiken. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 augustus 2024, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia-rapportage van 21 november 2023, opgesteld door drs. C. van den Bergh, GZ-psycholoog. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat bij de verdachte sprake is van psychiatrische problematiek. De verdachte is al langere tijd somber en is vanaf jonge leeftijd bekend met dissociëren door middel van het zich extreem afsluiten. Door zijn ervaringen met drillrapgroepen heeft de verdachte nare en beangstigende situaties meegemaakt, waar hij veel last van heeft. De problematiek van de verdachte wordt geclassificeerd als een depersonalisatie/derealisatie stoornis, een persisterende depressieve stoornis, vroeg begin en matig van ernst, en een andere gespecificeerde trauma of stress gerelateerde stoornis met reactie op psychotrauma met PTSS-symptomen. Deze problematiek was ten tijde van het bewezenverklaarde aanwezig, waardoor deze stoornis het handelen van de verdachte heeft beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd om het bewezenverklaarde feit de verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt zonder passende interventies ingeschat op matig tot hoog. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd en bijzondere voorwaarden, zoals het volgen van ambulante behandeling bij een polikliniek voor kinder- en jeugdpsychiatrie.
De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en houdt daar rekening mee bij de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad van 29 februari 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige M.J. van Dam ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat de verdachte een belast verleden heeft. Vanuit huis heeft hij geen veilige en vertrouwde basis meegekregen. Door zijn belaste verleden en het gebrek aan beschikbare- en betrokken ouders, is de verdachte veel op zichzelf aangewezen geweest. Dit heeft eraan bijgedragen dat de verdachte buitenshuis gezien en geaccepteerd wilde worden. [gevoelige informatie 1] . De verdachte heeft inmiddels afstand genomen van zijn antisociale netwerk. [gevoelige informatie 2] Desondanks wordt het recidiverisico op hoog ingeschat. Het is belangrijk dat de verdachte afstand blijft houden van de drillrapscene en andere antisociale jongeren. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met bijzondere voorwaarden. Ter zitting heeft de deskundige benadrukt dat drillrapmuziek en rapmuziek van elkaar verschillen. Aan de verdachte moet daarom geen verbod op het maken van rapmuziek worden opgelegd. De verdachte heeft een passie voor muziek en kan zijn gevoelens uiten door het maken van rapmuziek.
Tot slot heeft de deskundige M.H. Talstra, werkzaam bij Jeugdbescherming west (hierna: de jeugdreclassering), ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte momenteel [gevoelige informatie 3] , bij een instantie voor begeleid wonen. Bij deze instantie wordt de verdachte begeleid door coaches en woont hij samen met andere leeftijdsgenoten. De verdachte kampt met angst- en paniekaanvallen. Hij zal binnenkort starten met de behandeling hiervoor. Er wordt gezocht naar een passende en veilige school, zodat de verdachte zijn schoolgang weer kan oppakken.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen – conform de eis van de officier van justitie – een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (44 dagen).
De rechtbank zal 106 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Daarnaast acht de rechtbank het verblijf van de verdachte bij zijn huidige woonvoorziening (of bij een soortgelijke woonvoorziening elders) noodzakelijk, waar hij ook wordt begeleid door coaches. Dit verblijf zal dan ook worden opgenomen als bijzondere voorwaarde.
De rechtbank benadrukt dat de verdachte geen contact mag hebben met leden van drillrapgroepen. De rechtbank zal het in de schorsingsvoorwaarden opgenomen contactverbod met de medeverdachte niet overnemen. De bijzondere voorwaarden dienen de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid en behandeld om zo de kans op recidive terug te dringen.
Gelet op de mentale- en lichamelijke conditie van de verdachte, zoals door de jeugdreclassering ter zitting is toegelicht, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast, zoals gevorderd door de officier van justitie, een werkstraf op te leggen.