In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Duitse nationaliteit heeft en geen rechtmatig verblijf in Nederland, was eerder ongewenst verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzetting zou beletten. Eiser had geen bewijs van zijn werkelijke nationaliteit en vertoonde verward gedrag, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen reden was om een lichter middel toe te passen. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en voldoende gemotiveerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de detentie van eiser als onevenredig bezwarend konden beschouwen. De uitspraak werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.