ECLI:NL:RBDHA:2024:16366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.37271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Duitse nationaliteit heeft en geen rechtmatig verblijf in Nederland, was eerder ongewenst verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzetting zou beletten. Eiser had geen bewijs van zijn werkelijke nationaliteit en vertoonde verward gedrag, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen reden was om een lichter middel toe te passen. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en voldoende gemotiveerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de detentie van eiser als onevenredig bezwarend konden beschouwen. De uitspraak werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37271

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 30 september 2024 en 1 oktober 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 1 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
Op 2 oktober 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt in zijn inleidend beroepschrift te zijn geboren op [datum] 1972 en de Duitse nationaliteit te hebben.
2. Het staat vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Eiser is bij besluit van 3 april 2013 ongewenst verklaard. Gelet hierop was verweerder bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vw.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
4. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b: zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d: eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor de gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen.
6. Namens eiser is aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast. Eiser is al diverse keren uit Nederland verwijderd en hij keert steeds weer naar Nederland terug. Ook ontbreekt een bewijs van de werkelijke nationaliteit van eiser. Daarnaast komt eiser in de gehoren verward over. Verweerder had voor het opleggen van de maatregel van bewaring een deskundige moeten raadplegen. De deskundige had vervolgens moeten beoordelen of de plaatsing van eiser in een detentiecentrum medisch verantwoord is.
7. De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. De omstandigheid dat eiser meerdere keren door Nederland is overgedragen aan Duitsland en vervolgens weer is teruggekeerd naar Nederland, draagt juist bij aan het vermoeden dat hij niet uit eigen beweging zal terugkeren naar Duitsland. Ook volgt hieruit dat de Duitse autoriteiten eerder hebben ingestemd met de terugkeer van eiser en daarbij zijn uitgaan van zijn Duitse nationaliteit. Het enkele feit dat eiser verward gedrag vertoont, betekent niet dat hij detentieongeschikt is of dat verweerder voor de inbewaringstelling een medisch deskundige moet raadplegen. In dat verband merkt verweerder terecht op dat eiser in het detentiecentrum een beroep kan doen op medische zorg en dat deze medische zorg gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan detentie voor eiser als onevenredig bezwarend moet worden beschouwd.
8. Tot slot is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 7 oktober 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.