ECLI:NL:RBDHA:2024:16363
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Eerste beroep bewaring met betrekking tot zicht op uitzetting naar Marokko en informatieplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had geen rechtmatig verblijf in Nederland en was in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 2 oktober 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel zwaar als licht, feitelijk juist zijn en voldoende gemotiveerd. Eiser betwistte niet de gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko was, ondanks het feit dat de Marokkaanse autoriteiten nog geen ontvangstbevestiging hadden gestuurd van de LP-aanvraag die op 26 april 2024 was verzonden. De rechtbank volgde eiser niet in zijn stelling dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn was.
Daarnaast werd er een belangrijke overweging gemaakt over de informatieplicht van de verweerder. De rechtbank oordeelde dat het niet voldoen aan de informatieplicht niet automatisch leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, aangezien eiser voldoende op de hoogte was gesteld van de redenen voor zijn bewaring. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank besloot dat verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden.