ECLI:NL:RBDHA:2024:16360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/653755 / FA RK 23-6695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot erkenning van Turkse adoptie door Nederlandse rechtbank

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, de grootmoeder van twee minderjarige kinderen, verzocht om erkenning van een in Turkije uitgesproken adoptie. De rechtbank oordeelde dat de adoptie niet kon worden erkend op grond van artikel 10:109 BW, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden voor erkenning. De rechtbank stelde vast dat de adoptie geen interlandelijke adoptie betrof, aangezien de kinderen in Turkije woonden en verzoekster in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de adoptie niet in het kennelijk belang van de kinderen was, en dat de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) niet in acht waren genomen. De rechtbank weigerde ook om de Wobka-bepalingen opzij te zetten, omdat er geen uitzonderlijke situatie was die dit rechtvaardigde. Het verzoek werd afgewezen, en de rechtbank gaf aan dat de wens van de kinderen om bij verzoekster in Nederland te wonen onvoldoende was om de adoptie te erkennen. De rechtbank wees ook een verzoek om een beslissing te nemen als de rechtbank dit juist achtte af, omdat dit onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-6695
Zaaknummer: C/09/653755
Datum beschikking: 8 oktober 2024

Beschikking op het op 13 september 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] ,

de verzoekster,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. Z. Acer te Arnhem.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage,

zetelend te 's-Gravenhage,
de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- een F9-formulier van 6 oktober 2023, met bijlagen, van verzoekster;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming met kenmerk SK-1-5SLFNFS
van 22 april 2024;
- de brief van 15 mei 2024 van de ambtenaar.
Op 10 september 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekster met haar advocaat en bijgestaan door K. Koyunçu, tolk in de Turkse taal. De rechtbank heeft de ambtenaar bericht dat hij niet op de zitting hoeft te verschijnen.

Feiten

  • Bij beschikking van 15 november 2018 heeft de familiekamer van de rechtbank te Aksaray, Turkije, de adoptie uitgesproken van [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 1] , Turkije, en [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 2] , Turkije, door verzoekster. In de uitspraak staat dat de moeder van de kinderen, [de moeder] , en verzoekster destijds overeenstemming hebben bereikt dat verzoekster adoptiemoeder wordt van de kinderen.
  • Op de (herregistratie van de) geboorteakte van de kinderen staat verzoekster vermeld als moeder en haar zoon [de vader] als vader van de kinderen.
  • De kinderen beschikken over een Turkse identiteitskaart waarop is vermeld dat zij de Turkse nationaliteit hebben.
  • Verzoekster heeft de Turkse nationaliteit.
  • De kinderen wonen in Turkije.
  • Verzoekster is de oma (vaderszijde) van de kinderen.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift strekt ertoe dat deze rechtbank de door de rechtbank te Aksaray, Turkije op 15 november 2018 uitgesproken adoptie door verzoekster van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] erkent, dan wel een beslissing neemt als de rechtbank juist acht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De ambtenaar heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
De Raad heeft geadviseerd het verzoek af te wijzen.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Verzoekster woont in Nederland zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht toekomt.
Bij de beoordeling van het verzoek is afdeling 3 van titel 6 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Deze afdeling bevat voorschriften voor het toepasselijke recht op de in Nederland uit te spreken adoptie en haar rechtsgevolgen, alsmede adopties waarop het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 97) niet van toepassing is.
Erkenning van de in Turkije uitgesproken adoptie
De rechtbank dient eerst te beoordelen of de adoptie van de kinderen door verzoekster naar Turks recht (rechtsgeldig) heeft plaatsgevonden. Bij de beantwoording van deze vraag dient de rechtbank op grond van artikel 10:104 BW te beoordelen of voormelde adoptie naar Turks recht is aan te merken als een beslissing van een bevoegde autoriteit waarbij familierechtelijke betrekkingen tussen een minderjarig kind en twee personen tezamen of een persoon alleen tot stand worden gebracht.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de door verzoekster overgelegde beschikking van de Turkse rechtbank van 15 november 2018 volgt dat de adoptie van de kinderen door verzoekster is uitgesproken. Op de in Turkije afgegeven (herregistratie van de) geboorteakte van de kinderen staat verzoekster nu als moeder vermeld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de adoptie door verzoekster naar Turks recht rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of deze adoptie op grond van het Haagse Verdrag inzake de bescherming van kinderen en samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie van 29 mei 1993 (hierna ook: HAV) van rechtswege in Nederland wordt erkend.
De rechtbank stelt vast dat het HAV sinds 1 oktober 1998 in Nederland van toepassing is en sinds 1 september 2004 in Turkije, zodat het Verdrag op grond van artikel 41 van het HAV temporeel van toepassing is.
Verder bepaalt artikel 2 van het HAV dat het Verdrag van toepassing is wanneer een kind dat zijn gewone verblijfplaats in een Verdragsluitende Staat (staat van herkomst) heeft, naar een andere Verdragsluitende Staat (staat van opvang) is, wordt of zal worden overgebracht, hetzij na zijn adoptie in de Staat van herkomst door een persoon van wie de gewone verblijfplaats zich in de Staat van opvang bevindt, hetzij met het oog op een zodanige adoptie in de Staat van opvang of in de Staat van herkomst. Hiervan is in dit geval geen sprake geweest.
Uit de overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat verzoekster woonachtig was in Nederland en de kinderen in Turkije woonachtig waren ten tijde van de adoptiebeschikking van 15 november 2018. Niet gebleken is dat verzoekster voornemens was de kinderen mee te nemen naar Nederland. Desgevraagd heeft verzoekster op de zitting verklaard dat het ten tijde van de adoptie van de kinderen niet de bedoeling was dat de kinderen naar Nederland zouden komen. Verzoekster heeft inmiddels bij de IND een verblijfsvergunning voor de kinderen aangevraagd. Op die aanvraag is nog niet definitief beslist, nu de bezwaarprocedure nog loopt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er op moment van adoptie geen sprake was van een interlandelijke adoptie waarbij de geadopteerde kinderen door de adoptiefouder (verzoekster) naar een andere Verdragsluitende Staat zou worden overgebracht. Ook uit de beschikking van de Turkse rechtbank van 15 november 2018 blijkt niet dat het adoptieverzoek als internationale adoptie is behandeld. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de adoptie een binnenlandse adoptie betreft, die niet valt onder het materiële en formele toepassingsgebied van het HAV. Dit betekent dat het Verdrag niet van toepassing is en de adoptie niet op grond van dit Verdrag kan worden erkend in Nederland.
De rechtbank dient dan te beoordelen of de Turkse adoptie in Nederland kan worden erkend op grond van de commune internationaalrechtelijke wetgeving zoals geregeld in titel 6, afdeling 3 van Boek 10 BW. Of erkenning kan plaatsvinden op grond van artikel 10:108 BW dan wel artikel 10:109 BW, hangt af van de gewone verblijfplaats van verzoekster en de kinderen ten tijde van het verzoek tot adoptie en ten tijde van de uitspraak.
Vaststaat dat de kinderen gedurende de gehele adoptieprocedure hun gewone verblijfplaats in Turkije hadden. Verzoekster had haar verblijfplaats gedurende de procedure en ook ten tijde van de uitspraak op 15 november 2018 in Nederland.
Nu de kinderen zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats in Turkije hadden, terwijl verzoekster gedurende de gehele adoptieprocedure haar gewone verblijfplaats in Nederland had, is artikel 10:109 BW van toepassing. Dit artikel bepaalt dat een in het buitenland gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen in Nederland wordt erkend indien:
a. de bepalingen van Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) in acht zijn genomen,
b. de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en
c. erkenning niet op een grond, bedoel in artikel 10:108 lid 2 of lid 3 BW, zou worden onthouden.
De rechtbank stelt vast dat niet is voldaan de bepalingen van de Wobka. Verzoekster heeft geen beginseltoestemming gekregen voor opneming van de kinderen in Nederland, zoals is vereist volgens artikel 2 van de Wobka. De bepalingen van de Wobka kunnen op basis van eerdere jurisprudentie evenwel opzij worden gezet indien het belang van het kind dat vereist. Ten aanzien van dit belang van het kind overweegt de rechtbank als volgt.
In het raadsrapport is vermeld dat de kinderen graag bij verzoekster willen wonen omdat zij denken dat Nederland een goede plek is voor hen, zowel in psychisch als economisch opzicht. De vader staat positief tegenover het vertrek van de kinderen naar Nederland. De vader heeft verklaard dat hij in Turkije mogelijk vier tot zes jaar de gevangenis in zal gaan vanwege in het verleden gepleegde delicten. De vader hoopt dat de kinderen in Nederland kunnen studeren. De kinderen zijn niet eerder in Nederland geweest. De kinderen hebben eerder met hun vader bij een oom in Turkije gewoond. Dit is geëindigd vanwege het gedrag van de vader. Niet gebleken is dat de kinderen niet bij deze oom terecht kunnen in het geval zij niet bij hun vader kunnen wonen.
Verder is gebleken dat verzoekster de kinderen sinds 2018 op afstand ondersteunt, zowel op emotioneel vlak als financieel. Gelet op deze reeds lange tijd bestaande situatie, gaat de rechtbank ervan uit dat de band tussen verzoekster en de kinderen en de hulp en ondersteuning die zij aan de kinderen biedt, niet zal wijzigen, ongeacht of de adoptie in Nederland wordt erkend. Op de zitting heeft verzoekster ook verklaard steeds voor enkele maanden naar Turkije af te reizen om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank begrijpt van verzoekster dat zij op korte termijn weer naar Turkije zal vertrekken om voor de kinderen te zorgen, omdat de vader inmiddels Turkije is ontvlucht vanwege een aanhoudingsbevel.
Gelet op bovenstaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de (erkenning van de) adoptie van de kinderen door verzoekster in het kennelijk belang van de kinderen is. De wens van de kinderen om in Nederland bij verzoekster te willen wonen, is daarvoor onvoldoende. Zoals hiervoor overwogen heeft verzoekster verklaard de afgelopen jaren steeds voor enkele maanden in Turkije te verblijven om voor de kinderen te zorgen. Niet gebleken is dat het voor verzoekster niet mogelijk is om bij de kinderen in Turkije te gaan wonen.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een zodanig uitzonderlijke situatie dat in het belang van het kind aan het bepaalde in de Wobka voorbij moet worden gegaan. Nu evenmin is voldaan aan de in artikel 10:109 BW neergelegde eis dat de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, is de rechtbank van oordeel dat de Turkse adoptie niet in Nederland kan worden erkend op grond van artikel 10:109 BW. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.
Verzoekster heeft de rechtbank ook verzocht een beslissing te nemen als de rechtbank juist acht. Op de zitting heeft de advocaat van verzoekster toegelicht dat hiermee wordt bedoeld dat de rechtbank rekening houdt met alle rechtsbeginselen waaronder de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank is van oordeel dat dit verzoek op geen enkele wijze verder is toegelicht en onvoldoende is geconcretiseerd. De rechtbank wijst dit verzoek daarom reeds als onvoldoende onderbouwd af.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. van der Vliet, A.M.M. Vingerling en C.S.F. de Nijs, rechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2024.