ECLI:NL:RBDHA:2024:16355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.23313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag door overschrijding van beslistermijn

In deze zaak heeft eiser op 5 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 1 november 2022 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft zijn beroep ingesteld nadat de beslistermijn was verstreken, maar de rechtbank stelt vast dat de beslistermijn op 1 oktober 2024 eindigt, als gevolg van een verlenging door de inwerkingtreding van de WBV 2023/3. Dit betekent dat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling op 7 mei 2024 nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23313

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 5 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 1 november 2022.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Verweerder heeft onderzocht of de asielaanvraag van eiser niet in behandeling moet worden genomen, omdat een andere lidstaat van de Europese Unie daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Dublinverordening. [2] Artikel 42, zesde lid, van de Vw [3] bepaalt dat de beslistermijn in dergelijke gevallen aanvangt op het moment waarop is komen vast te staan dat Nederland verantwoordelijk is of zal worden voor de behandeling van de asielaanvraag. Dat moment is in ieder geval aangebroken wanneer de in de Dublinverordening neergelegde uiterste overdrachtstermijn is verstreken. Dat moment kan zich echter ook eerder voordoen, bijvoorbeeld als verweerder zelf eerder besluit om de asielaanvraag aan zich te trekken of als door feiten en omstandigheden blijkt dat de verantwoordelijkheid vanaf een bepaald moment aan Nederland behoort of zal gaan behoren.
3. In het geval van eiser was per 1 juli 2023 de uiterste overdrachtstermijn verstreken. Op die datum waren er namelijk zes maanden verstreken na het claimakkoord van Oostenrijk. De rechtbank verwijst hierbij naar artikel 29 van de Dublinverordening.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw moet er binnen zes maanden op een asielaanvraag worden beslist. Gelet op wat hierboven is overwogen, vangt deze beslistermijn in het geval van eiser aan op 1 juli 2023. De beslistermijn zou daarom op 1 januari 2024 eindigen. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van de WBV 2023/3 [4] de beslistermijn verlengd met negen maanden, waardoor deze voor eiser pas op 1 oktober 2024 zal eindigen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 19 april 2024 [5] geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2023/3 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. [6] De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. Deze verlenging is daarom rechtsgeldig. De beslistermijn zou daarom op 1 oktober 2024 eindigen. Dat betekent dat op het moment van de ingebrekestelling, namelijk 7 mei 2024, de beslistermijn nog niet was verstreken. Daarom is het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 8 oktober 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Verordening (EU) nr. 604/2103.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Besluit van 26 januari 2023, nummer WBV 2023/3, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2023 nr. 3235.
6.Vreemdelingenwet 2000.