ECLI:NL:RBDHA:2024:16350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35297 en NL24.35298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielverzoek. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening en stelt dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheids-, evenredigheids- en motiveringsbeginsel. Hij betoogt dat hij niet kan terugkeren naar Oostenrijk vanwege de slechte omstandigheden en het gebrek aan effectieve rechtsmiddelen daar.

De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overdracht aan Oostenrijk een reëel risico met zich meebrengt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank stelt vast dat eiser geen bewijs heeft geleverd dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende gemotiveerd is. Eiser heeft niet aangetoond dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat zijn overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Deze uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten binnen de EU ten aanzien van asielzoekers. De rechtbank bevestigt dat de minister van Asiel en Migratie terecht heeft geoordeeld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.35297 en NL24.35298
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. G.W. Mettendaf),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en op [geboortedag] 1991 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt om hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheids-, evenredigheids- en motiveringsbeginsel. Eiser kan en wil niet terug naar Oostenrijk. Ten aanzien van Oostenrijk kan niet zomaar worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft in Oostenrijk geen effectieve rechtsmiddelen ter beschikking, mede doordat hij niet kan betalen voor rechtsbijstand. Verder stelt eiser dat er sprake is van strijd met het verbod op refoulement. Er is sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel, nu eiser – in tegenstelling tot in Oostenrijk – in Nederland kan beschikken over gegarandeerde toegang tot rechtsbijstand en opvang. Daarnaast zijn de omstandigheden in de Oostenrijkse opvanglocaties slecht door de overvolle opvangcentra, lange wachttijden en discriminatie. De Oostenrijkse autoriteiten handelen dan ook in strijd met de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. Eiser zal in Oostenrijk in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] worden behandeld. Hierover klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten en het EHRM [4] heeft geen zin. Verder zal eiser in Oostenrijk te maken krijgen met pushbacks. Tot slot dient verweerder het asielverzoek van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aangezien eiser een broer heeft in Nederland en bij hem wil verblijven.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaald en ingelast
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Oostenrijk een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Oostenrijk zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. De enkele stellingen dat eiser in Oostenrijk geen toegang zal hebben tot rechtsmiddelen, hij geen gegarandeerde toegang zal hebben tot opvang, hij te maken zal krijgen met slechte omstandigheden in de opvang en pushbacks, zonder dit te onderbouwen met stukken die eiser persoonlijk betreffen, zijn daartoe onvoldoende. Met het claimakkoord garandeert Oostenrijk dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat de situatie zal worden beoordeeld met toepassing van de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Als eiser in Oostenrijk toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen in de behandeling van zijn asielaanvraag, de toegang tot rechtsmiddelen, de opvangvoorzieningen of anderszins, ligt het op zijn weg hierover bij de Oostenrijkse autoriteiten te klagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Oostenrijkse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich niet op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Oostenrijk van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Tussen eiser en zijn in Nederland verblijvende broer bestaat immers geen bijzondere afhankelijkheidsrelatie. Bovendien is de Dublinverordening niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij of in de buurt van familie- en gezinsleden in Nederland kan worden verkregen.
Non-refoulement
9. Verder overweegt de rechtbank dat het Europees Hof van Justitie onlangs heeft geoordeeld dat - kort gezegd - een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken [5] . Nu verweerder heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk, zal de rechtbank daarom niet meer op deze beroepsgrond ingaan.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
11. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Europees Hof voor Rechten van de Mens.
5.Zie de uitspraak van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, punt 129 tot en met punt 152.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.