ECLI:NL:RBDHA:2024:16343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.36841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling in het kader van asielprocedure met betrekking tot de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. Eiser heeft op 19 september 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de Minister van Asiel en Migratie, op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 30 september 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring van eiser rechtmatig is opgelegd. Eiser betwistte de gronden voor de bewaring en stelde dat hij niet voldoende kon controleren of de asielaanvraag correct was behandeld. De rechtbank oordeelde dat de minister de bewaring op de juiste gronden heeft opgelegd, aangezien eiser tijdens zijn gehoor heeft aangegeven een asielaanvraag te willen indienen. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de bewaring voldoende gemotiveerd waren en dat eiser niet in staat was om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen.

Eiser voerde aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, omdat hij bij zijn zwangere vriendin woont. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er een risico op onttrekking was en dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 oktober 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.36841
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. B.A. Palm),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.S. Choukti. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
Grondslag van de maatregel
2. Eiser stelt dat het onduidelijk is wanneer de maatregel is opgelegd en of dit wel op de juiste grondslag is gedaan. Eiser kan niet goed controleren of de asielaanvraag wel voor het opleggen van de maatregel is gedaan.
3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel op de juiste grondslag is opgelegd. De vertegenwoordiger van de minister heeft op zitting verklaard dat eiser tijdens zijn gehoor voorafgaand aan de maatregel bekend heeft gemaakt een asielaanvraag te willen doen. Dit blijkt ook uit het proces verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel (processtuk 21). Direct na het gehoor heeft eiser zijn asielaanvraag ondertekend. Vervolgens is de
maatregel van bewaring (op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw) opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft op zitting de zware gronden onder 3b en 3d betwist en de lichte grond onder 4c. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3b en 3d feitelijk juist zijn en voldoende zijn gemotiveerd. Eiser heeft nooit een geldig identiteitsdocument overlegd aan de minister. Eiser stelt dat hij in 2019 met een visum Nederland is binnengekomen, waardoor zijn gegevens bekend zouden moeten zijn bij de minister. De rechtbank kan dit standpunt echter niet volgen. Niet is gebleken dat de gegevens van eiser bekend zijn bij de minister en eiser heeft ook geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat dit wel zo zou moeten zijn. Daarbij komt dat het de verantwoordelijkheid is van eiser om zichzelf te kunnen identificeren. Het uittreksel van het bevolkingsregister uit Spanje dat door eiser nog is overgelegd toont niet zijn identiteit en nationaliteit aan. Eiser heeft ook geen andere documenten overgelegd waaruit zijn identiteit en nationaliteit zouden blijken. Ook de lichte grond onder 4c is naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Dat eiser bij zijn vriendin in Hilversum zou verblijven heeft hij niet aangetoond. Tijdens het gehoor wilde eiser geen informatie geven over zijn vriendin en haar adres. Eiser staat ook niet op een adres in Nederland ingeschreven volgens het BRP.
6. De overige niet betwiste gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank eveneens feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Daartoe voert eiser aan dat het in zijn geval voor de hand ligt om een ander middel te gebruiken dan bewaring. Eiser woont namelijk bij zijn zwangere vriendin, dus er had kunnen worden volstaan met het opleggen van een meldplicht. Volgens eiser is er sprake van ‘family life’.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking is. Eiser heeft voorts geen gegevens van zijn vriendin overgelegd en heeft evenmin aangetoond dat sprake is van ‘family life’. Eiser is bovendien al een keer eerder met onbekende bestemming vertrokken. De minister hoefde in de verklaringen van eiser over zijn vriendin geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 oktober 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.