ECLI:NL:RBDHA:2024:16342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.36862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring van een vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, die stelt van Tunesische of Algerijnse nationaliteit te zijn, heeft tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 20 september 2024, hield in dat de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 30 september 2024 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring van de eiser rechtmatig was. De minister had zware gronden aangevoerd voor de bewaring, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden voldoende waren gemotiveerd en dat de identiteit en nationaliteit van de eiser op het moment van de bewaring niet duidelijk waren. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat er met een lichter middel volstaan had kunnen worden, aangezien er eerder meldplicht was opgelegd die niet was nageleefd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 oktober 2024, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.36862
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. B.A. Palm),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. e-Rramdani. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische dan wel Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
Gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft op zitting de zware gronden onder 3d en 3e en de lichte grond onder 4d betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3d en 3e feitelijk juist zijn en voldoende zijn gemotiveerd. Eiser stelt dat de situatie rondom zijn identiteit en nationaliteit nu opgehelderd is, omdat zijn moeder afkomstig is uit Algerije en zijn vader uit Tunesië. Deze verklaring doet aan de juistheid van de genoemde gronden echter niets af. Op het moment dat eiser in bewaring werd gesteld was zijn identiteit en nationaliteit niet duidelijk en eiser heeft dit ook niet met de juiste documenten aangetoond. Daarnaast heeft eiser in de loop der tijd meerdere aliassen opgegeven. Ook de lichte grond onder 4d is naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser stelt dat hij € 410,- heeft en dat hij daarmee wellicht een vliegticket kan kopen om uit te reizen. Dit is echter onvoldoende om te kunnen vaststellen dat eiser voldoende middelen van bestaan heeft. Daaronder valt immers meer dan het kunnen kopen van een ticket. Het genoemde bedrag is onvoldoende om ook daadwerkelijk te kunnen voorzien in zijn levensonderhoud. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4. De overige niet betwiste gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank eveneens feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Daartoe voert eiser aan dat er had kunnen worden volstaan met een meldplicht. Eiser wil mee werken en wil ook zijn familie bellen zodat zij een paspoort voor hem kunnen regelen. Eiser wil naar Zwitserland voor een medische behandeling. In Nederland zou eiser de medische behandeling naar eigen zeggen niet krijgen.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking is. Eiser heeft eerder een meldplicht opgelegd gekregen waar hij zich niet aan heeft gehouden en hij is eerder met onbekende bestemming vertrokken. Daarnaast kan er geen gewaarborgde overdracht met Zwitserland plaatsvinden, omdat eiser daar geen verblijfsrecht heeft. Zwitserland heeft eiser immers op 2 augustus 2024 overgedragen aan Nederland. De medische omstandigheden van eiser hebben er niet toe geleid dat Zwitserland van deze overdracht heeft afgezien. Als eiser medische zorg nodig heeft kan hij dit aangeven
in het detentiecentrum. De medische zorgverlening in het detentiecentrum is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 oktober 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.