ECLI:NL:RBDHA:2024:16339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
09-325530-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedenzaken wegens onvoldoende bewijs en betrouwbaarheid van verklaringen

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het seksueel dwingen van een aangeefster op 26 en 27 december 2021 te Delft. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging op basis van onvoldoende bewijs en de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster. Tijdens de zitting op 25 september 2024 was de verdachte niet verschenen, maar de rechtbank had kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, en de verdediging door raadsman mr. J.H.L. Antonides.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet als voldoende betrouwbaar konden worden beschouwd. De aangeefster had meerdere verklaringen afgelegd, maar deze vertoonden tegenstrijdigheden en inconsistenties. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de tenlastegelegde handelingen, waardoor de verklaring van het vermeende slachtoffer cruciaal is. Echter, volgens artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan een verklaring van één getuige niet op zichzelf staan zonder steunbewijs.

De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal en dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om de tegenstrijdigheden in haar verklaringen te verklaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De kosten van de benadeelde partij werden begroot op nihil.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-325530-23
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats]
,
BRP-adres: [adres] [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 25 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. J.H.L. Antonides, naar voren is gebracht. De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 december 2021 en/of 27 december 2021 te Delft [naam] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten - het (onverhoeds) bij die [naam] in bed en/of tegen die [naam] aan te gaan liggen, - het (met kracht) vastpakken van de hand(en) en/of pols(en) van die [naam] , - het (onverhoeds) uittrekken van de broek van die [naam] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam] , te weten - het rijden met/duwen met zijn, verdachtes, penis tegen de bil van die [naam] en/of - het brengen/duwen en/of (vervolgens) heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen en dat de verdachte moet worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van voorarrest.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De verklaringen van de aangeefster zijn niet betrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Bovendien bevat het dossier onvoldoende steunbewijs.
3.3.
De beoordeling van de tenlastelegging
Juridisch kader in zedenzaken
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen.
Ingevolge het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (zie in dit verband ook de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, o.a. ECLI:NL:HR:2020:637).
Wat betreft het vereiste van steunbewijs kan uit de rechtspraak van de Hoge Raad in zedenzaken worden afgeleid dat niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van het vermeende slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring van het vermeende slachtoffer en het overige bewijsmateriaal mag echter geen te ver verwijderd verband bestaan.
Daarnaast geldt dat een voor het bewijs gebruikte verklaring op zichzelf ook voldoende betrouwbaar moet zijn. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hierboven geschetste kader maakt dat de rechtbank in deze zaak twee vragen moet beantwoorden: zijn de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en, zo ja, vinden haar verklaringen steun in andere bewijsmiddelen.
Toetsingskader bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen
Uit de wettelijke bepalingen en de rechtspraak met betrekking tot het bewijsrecht in strafzaken is geen algemeen, in alle strafzaken geldend, toetsingskader voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen af te leiden.
Wel kunnen uit de rechtspraak criteria worden afgeleid die bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen van getuigen betrokken kunnen worden. In de eerste plaats komt belang toe aan de consistentie, gedetailleerdheid en volledigheid van de betreffende verklaringen. Daarnaast kan getoetst worden aan uit overige objectieve bronnen verkregen informatie of gegevens en kan meewegen of de inhoud van de afgelegde verklaringen gegeven de vastgestelde omstandigheden plausibel is. Ook kan daarbij worden betrokken of er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die mogelijk van beslissende invloed zijn op de (betrouwbaarheid van de) verklaring. Daarbij valt te denken aan de psychische belasting van de betrokkene, de mogelijke eigen rol of betrokkenheid bij het tenlastegelegde feitencomplex, de beïnvloedbaarheid of een belang dan wel motief - persoonlijk, financieel of anderszins - om niet overeenkomstig de waarheid dan wel een daardoor gekleurde voor de verdachte ontlastende of belastende verklaring af te leggen.
De rechtbank merkt op dat de volgende passages mogelijk niet passen in de eigen beleving van aangeefster van het gebeurde. Gelet op het hiervoor geschetste toetsingskader en de verdediging van de verdachte ontkomt de rechtbank er echter niet aan om de verklaringen van aangeefster in het dossier nauwgezet onderling met elkaar te vergelijken en in het licht van de overige gegevens te beoordelen. Een en ander laat onverlet dat de rechtbank heeft gehoord hoeveel pijn en het verdriet de aangeefster voelt, zoals zij ter zitting heeft verteld.
De verklaringen van de aangeefster in het licht van de overige gegevens in het dossier
Aangeefster heeft vier verklaringen afgelegd: op 27 december 2021 tegenover de politie, toen zij de ochtend na het gebeurde bij de onderbuurvrouw was, tijdens het ‘informatief gesprek zeden’ op dezelfde dag, in de aangifte van 7 februari 2022, twee maanden nadien, en tijdens het aanvullend verhoor op 29 augustus 2022.
De rechtbank stelt vast dat haar verklaringen consistent zijn op een aantal punten:
aangeefster had vóór het gebeurde enige tijd een relatie met de verdachte. Ten tijde van het ten laste gelegde was die relatie voorbij, maar op de avond van het ten laste gelegde sliep de verdachte bij haar in huis op de bank. Voordat zij naar haar eigen bed ging, nam aangeefster slaapmedicatie in. ’s Nachts werd zij wakker doordat de verdachte aan haar zat.
Zij heeft vervolgens gezegd dat zij geen seks wilde, en dat zij hem weg duwde en schopte. De verdachte zette door, hield haar vast, drong binnen in haar vagina en kwam in haar klaar. De volgende ochtend ging zij naar de onderbuurvrouw en heeft zij haar verhaal verteld. Zij heeft in de tussentijd niet gedoucht.
Genoemde punten uit haar verklaringen vinden enige steun in de verklaring van de onderbuurvrouw dat aangeefster de volgende ochtend geëmotioneerd aan haar heeft verteld dat zij was misbruikt, en dat hij sterker was dan zij. Aan haar moeder heeft zij verteld dat zij zich vies en smerig voelde en wilde douchen.
Daarnaast is aangeefster diezelfde dag medisch onderzocht, en is uit DNA-onderzoek gebleken dat er sperma van de verdachte in haar vagina aanwezig was. Het staat daarmee vast dat er voorafgaand aan 27 december 2021 seks is geweest tussen de verdachte en aangeefster. De vraag is of daarbij sprake was van dwang in strafbare zin.
De verdachte ontkent dat hij aangeefster heeft verkracht, maar heeft geen antwoord gegeven op verdere vragen over wat er die avond gebeurd is.
De verklaringen van aangeefster zijn op een aantal punten onderling tegenstrijdig. Zij zijn, met andere woorden op die punten inconsistent:
Aangeefster verklaarde op 27 december 2021 dat de verdachte op dat moment nog bij haar woonde (ondanks dat de relatie voorbij was) en dat hij de avond daarvoor al eerder thuis was dan zij. Ook verklaart zij dat de verdachte na de seks gelijk in haar bed in slaap was gevallen, en dat zij zelf uit bed is gegaan en op de bank is gaan slapen. De verdachte was de volgende ochtend nog in de woning aanwezig; aangeefster vertelde ook dat de verdachte die ochtend een afspraak had met de reclassering.
In haar verklaring van aangeefster van 7 februari 2022 vertelt aangeefster op deze punten echter iets anders: de verdachte stond die avond aan de deur met een zielig verhaal, en zij heeft hem binnengelaten om te blijven overnachten. Na de seks heeft zij de verdachte direct weggestuurd, en heeft hij de woning verlaten.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hierbij om tegenstrijdigheden op belangrijke onderdelen van de verklaringen van de aangeefster, terwijl de rechtbank in het dossier onvoldoende aanknopingspunten vindt die deze tegenstrijdigheden plausibel kunnen verklaren. Het enkele feit dat er enige tijd zit tussen de verklaringen is daarvoor onvoldoende.
Ook bevat de aangifte informatie die in de eerdere verklaringen ontbreekt. Hoewel aangeefster van meet af aan verklaarde dat de verdachte haar had vastgehouden, noemde zij voor het eerst in haar aangifte dat zij pijn had aan haar polsen, en dat daarop rode plekken zichtbaar waren geweest. De rechtbank beschikt niet over informatie die kan verklaren waarom zij daarover de ochtend na het gebeurde niets heeft verteld: niet aan de buurvrouw, niet aan de politie en evenmin tijdens het forensisch medisch onderzoek, dat diezelfde dag plaatsvond. Het dossier bevat geen bevestiging dat de aangeefster rode plekken had.
Daarnaast heeft aangeefster zelf op 30 december 2021 (ruim een maand vóór de aangifte) aan haar moeder een Whatsapp gestuurd waarin zij aangeeft dat de verdachte niets had gedaan, en dat zij hem met haar eerdere beschuldiging had willen terugpakken voor het verduisteren van geld van haar kinderen.
De rechtbank kan dit bericht niet buiten beschouwing laten in haar beoordeling. Het bericht kan de aangifte van de aangeefster verklaren, terwijl de verdachte ontkent haar te hebben verkracht. De aangeefster zegt dat niet waar is wat in het bericht staat. Zij zegt dat zij door de verdachte onder druk is gezet om geen aangifte te doen. Hoewel dit op zichzelf denkbaar is, is dit niet aannemelijk geworden. Een deel van het contact tussen aangeefster en de verdachte zou volgens aangeefster via berichten op haar telefoon hebben plaatsgevonden, maar de politie heeft vastgesteld dat aangeefster de berichtengeschiedenis met de verdachte heeft gewist. De aangeefster zelf heeft geen verklaring gegeven waarom zij die gegevens heeft gewist.
Ten slotte bevat het dossier geen verdere gegevens die de verklaringen van de aangeefster kunnen ondersteunen.
ConclusieGelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verklaringen van de aangeefster niet als een voldoende betrouwbaar uitgangspunt kunnen worden genomen voor de beantwoording van de vraag of de verdachte aangeefster heeft gedwongen tot seks. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken.

4.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, vanwege de bepleite vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Dit brengt met zich mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Kuijper, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter,
mr. M. Diepenhorst rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kist, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2024.
De voorzitter is buiten staat dit proces-verbaal mede te ondertekenen.