Overwegingen
1. Eisers stellen van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1982, [geboortedatum 2] 2010 en [geboortedatum 3] 2014.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van
het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eisers hebben op de zitting de zware gronden onder 3a en 3k betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en daarmee voldoende gemotiveerd is. Eisers zijn niet op voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Eisers betwisten de feitelijke juistheid van de grond niet, maar zijn van mening dat het voor een asielzoeker haast onmogelijk is om op voorgeschreven wijze Europa, en daarbij Nederland, in te komen. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat het vaststellen van de feitelijke juistheid van deze grond voldoende is, om deze ten grondslag te leggen aan de maatregel. Eisers zijn illegaal in Kroatië ingekomen en hebben daar een asielprocedure lopen. Zij hadden in Kroatië de procedure moeten afwachten. Verder beschikken eisers niet over de juiste reisdocumenten. Ook de zware grond onder 3k is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. In de maatregel wordt in de motivering van deze grond – kennelijk – verwezen naar de verklaringen van de meerderjarige zoon. Deze hadden niet meegenomen mogen worden in de motivering van de maatregel voor eisers; het zijn immers niet hun verklaringen en de meerderjarige zoon is geen onderwerp van deze maatregel. Dat zij door de minister worden beschouwd als één gezin, maakt dit niet anders. Echter, doet dit niet af aan het feit dat eisers niet aanwezig waren bij de geplande overdracht van 13 augustus 2024. Zij zijn onduidelijk gebleven over de omstandigheden daaromtrent.
5. De rechtbank overweegt ambtshalve dat de grond 3m onvoldoende is gemotiveerd, omdat alleen de feitelijke juistheid is toegelicht en niet, zoals volgens vaste jurisprudentie de bedoeling is, is gemotiveerd waarom dit betekent dat sprake is van een risico op onttrekking.
6. De zware gronden onder 3a en 3k zijn echter wel voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgronden slagen niet.
7. Eisers stellen dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel in het kader van de belangenafweging. Daartoe voert eiseres aan dat de medische situatie van dochter [dochter] onvoldoende is meegewogen bij de verzwaarde belangenafweging van de kinderen.
8. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt of en hoe de medische situatie van dochter [dochter] daadwerkelijk is meegewogen bij de belangenafweging ten aanzien van haarzelf. Op pagina 7 staat genoemd dat [dochter] [sic] zich heeft gesneden met een wenkbrauwmesje omdat zij niet wil terugkeren naar Kroatië. Onderaan pagina 7 en bovenaan pagina 8 staat de (standaard) overweging met betrekking tot de aanwezigheid van medische zorgverlening in detentie en de aanwezigheid van de Extra Beveiligde Zorgafdeling. In deze overwegingen wordt echter gesproken over ‘betrokkene’, waardoor de rechtbank aanneemt dat deze overwegingen zien op de moeder. Uit niets blijkt dat deze overwegingen zien op [dochter] . Dat geldt te meer nu de rechtbank betwijfelt of – zo deze afdeling al aanwezig is in het DTC Zeist – een minderjarig kind bij suïcidedreiging in de Extra Beveiligde Zorgafdeling wordt geplaatst. Onder het kopje ‘Belangenafweging minderjarige kinderen’ komt [dochter] medische problematiek helemaal niet aan de orde. De minister heeft op zitting nog gesteld dat het niks had toegevoegd als de omstandigheid was benoemd in de belangenafweging van de kinderen. De rechtbank is dat niet met de minister eens. De rechtbank brengt de minister in herinnering dat in paragraaf A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat dat de medische achtergrond van de minderjarige kinderen meegewogen dienen te worden. De medische situatie van [dochter] is echter niet op inzichtelijke wijze meegewogen. De rechtbank moet kunnen inzien welke omstandigheden er worden afgewogen in de belangenafweging en hoe dit gebeurt, zodat deze voor de rechtbank te controleren is. Daarvan is in dit geval dus niet gebleken. Het verweer van de minister dat er zorgvuldig is gehandeld omdat er een verpleegkundige aanwezig was bij het binnentreden in de woning en een medische escort bij de vlucht, doet hier iet aan af. Dit ziet namelijk op de uitvoering van de maatregel, maar de vraag die hier voorligt is of de maatregel überhaupt opgelegd had moeten worden.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
10. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 3 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 9
x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 900,-.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.