ECLI:NL:RBDHA:2024:16330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 24/14397
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot Dublinverordening

Op 8 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een spoedzaak die verband houdt met de overdracht van een asielzoeker op grond van de Dublinverordening. De verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde N. Bale, had een voorlopige voorziening aangevraagd tegen de verlenging van de overdrachtstermijn door de minister van Asiel en Migratie. Deze verlenging was gebaseerd op het feit dat verzoekster ondergedoken was om de overdracht te vermijden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening ontvankelijk zijn, maar heeft het verzoek afgewezen. Hij oordeelde dat de minister de overdrachtstermijn terecht had verlengd, omdat verzoekster niet was verschenen op een eerder geplande afspraak en zich had onttrokken aan de overdracht. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat het beroep een redelijke kans van slagen had. De geplande overdracht op 9 oktober 2024 kan doorgaan, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/14397

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam], verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: N. Bale),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. Bij besluit van 13 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de overdrachtstermijn overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening verlengd vanwege onderduiken van verzoekster.
1.1.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AWB 24/14396. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek staat bekend onder zaaknummer AWB 24/14397.
1.2.
De behandeling van het beroep staat gepland op de zitting van 21 oktober 2024. Op 6 oktober 2024 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met spoed te behandelen in verband met een geplande overdracht van haar aan de Duitse autoriteiten op 9 oktober 2024 om 11:00 uur.
1.3.
De griffier van de rechtbank heeft beide partijen telefonisch verzocht om nadere inlichtingen te verstrekken. Beide partijen hebben aanvullende stukken per e-mailbericht aan de voorzieningenrechter doen toekomen.
1.4.
In verband met het spoedeisende karakter van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft een openbare behandeling van het verzoek op zitting niet plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 7 oktober 2024 gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak (het beroep) niet.
2.1.
De voorzieningenrechter ziet zich eerst gesteld voor de vraag of het beroep, en daarmee het aan dat beroep connexe verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient die vraag bevestigend te worden beantwoord. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.2.
In de asielprocedure is verzoekster in beroep bijgestaan door mr. Louwerse. Tegen de uitspraak van 5 juli 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem heeft verzoekster hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) ingediend. In deze procedure werd zij bijstaan door N. Bale. De ABRvS heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.
2.3.
In het vertrekgesprek van 6 augustus 2024 heeft verzoekster aangegeven, kort weergegeven, dat zij niet meer wil dat mr. Louwerse haar zaken behartigt, maar dat de heer N. Bale (hierna: de gemachtigde) dat doet. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de minister het bestreden besluit niet aan de juiste gemachtigde bekend heeft gemaakt. Daarom kan het niet binnen de gestelde termijn instellen van beroep niet met zich brengen dat het beroep niet ontvankelijk is. De omstandigheden dat in het vertrekgesprek is aangegeven, zoals herhaald in het verweerschrift van 7 oktober 2024, dat de overgelegde volmacht is gekeurd door een privacy jurist, dat deze heeft aangegeven dat de volmacht onvoldoende is en dat de minister daarom geen gegevens met de gemachtigde kan delen, maken naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat aan verzoekster kan worden tegengeworpen dat zij te laat beroep heeft ingediend. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de minister niet heeft gemotiveerd waarom de volmacht onvoldoende is. Het beroep en daarmee het verzoek om een voorlopige voorziening zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ontvankelijk.
2.4.
De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd. Die vraag dient naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevestigend te worden beantwoord. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat uit de door partijen overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat verzoekster op 6 augustus 2024 op de hoogte is gesteld dat zij overgedragen zal worden naar Duitsland, dat zij is uitgenodigd om op 12 augustus 2024 weer met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in gesprek te gaan en dat zij zonder bericht niet is verschenen. Op 13 augustus 2024 was de overdracht van verzoekster gepland, maar dat kon vanwege de afwezigheid van verzoekster niet doorgaan. Diezelfde dag is verzoekster gemeld als zijnde met onbekende bestemming vertrokken (MOB-melding). Op 14 augustus 2024 heeft verzoekster zich weer gemeld.
2.5.
Uit het proces-verbaal van gehoor in verband met de inbewaringstelling volgt dat verzoekster heeft aangegeven dat zij van het gesprek op 6 augustus 2024 niet veel heeft begrepen, dat zij haar gemachtigde heeft gevraagd bij het gesprek op 12 augustus 2024 aanwezig te zijn, dat haar gemachtigde een dag voor het gesprek heeft afgezegd en dat verzoekster daarom ook niet is gegaan. Zij is gaan wandelen.
2.6.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de minister niet ten onrechte de overdrachtstermijn overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening heeft verlengd, omdat verzoekster is ondergedoken om zich aan de overdracht te onttrekken. Het enkele betoog van verzoekster in de gronden van beroep dat de taxi te laat was maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders, omdat verzoekster haar betoog niet heeft onderbouwd. Daarbij komt dat uit het proces-verbaal van gehoor in verband met de inbewaringstelling volgt dat verzoekster heeft verklaard dat zij was gaan wandelen.
2.7.
De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande geen reden om tot het voorlopig oordeel te komen dat het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt om die reden afgewezen. Dat betekent dat het verlengingsbesluit van 13 augustus 2024 niet wordt geschorst en dat de geplande overdracht op 9 oktober 2024 door kan gaan.
2.8.
Het betoog van verzoekster dat zij aangifte heeft gedaan van mensenhandel maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders, omdat verzoekster de gestelde aangifte niet met stukken heeft onderbouwd

Conclusie en gevolgen

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.B.A. Buikema, griffier. De uitspraak is gedaan op 8 oktober 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.