ECLI:NL:RBDHA:2024:16321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
SGR 23/2571
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom voor afwijkingen van omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de opgelegde last onder dwangsom beoordeeld. Eiser had een omgevingsvergunning verkregen voor een aanbouw van 2 meter diep, maar heeft in plaats daarvan een aanbouw van 3 meter diep gerealiseerd, samen met een serre van 3 meter diep. Daarnaast zijn er zonder vergunning twee afvoeren in de zijgevel geplaatst en is er een ander raam in de voorgevel geplaatst dan toegestaan. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, heeft in een primair besluit van 13 september 2022 een last onder dwangsom van € 10.000,- opgelegd om de overtredingen te beëindigen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, waarop de hoogte van de dwangsom is verlaagd naar € 7.500,-, maar de overige bezwaren zijn ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij een aanvraag voor legalisatie heeft ingediend en dat handhaving willekeurig is. De rechtbank oordeelt dat er geen concreet zicht op legalisatie is, omdat de aanvraag voor omgevingsvergunning is geweigerd. De rechtbank stelt vast dat eiser in strijd met de omgevingsvergunning heeft gebouwd en dat handhaving gerechtvaardigd is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2571

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. A.G. van Keulen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. T.M.T. Konings).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de opgelegde last onder dwangsom tot het in overeenstemming brengen van de woning aan het [adres] te [plaats] met de verleende omgevingsvergunning van 11 februari 2019
1.1.
Verweerder heeft in primair besluit van 13 september 2022 (primair besluit) de last onder dwangsom opgelegd. Met het bestreden besluit van 16 februari 2023 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de hoogte van de dwangsom aangepast naar € 7.500,- en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024, samen met de zaken nrs. 21/6801 en 22/5240, op zitting behandeld. Eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en partijen om een nadere reactie gevraagd naar aanleiding van ter zitting overgelegde e-mails. Verweerder heeft op 25 maart 2024 een reactie gegeven. Vervolgens heeft eiser op 6 mei 2024 gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 24 september 2024, samen met de zaak nr. 22/5240 opnieuw op zitting behandeld. Eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont aan het [adres] in [plaats]. Bij besluit van 11 februari 2019 is aan hem een omgevingsvergunning verleend voor een aanbouw van 2 meter diep bij zijn woning. Eiser heeft echter een aanbouw van 3 meter diep gebouwd. Eiser heeft verder aan de uitbouw een serre gebouwd van 3 meter diep. Verder heeft eiser een ander raam geplaatst in de voorgevel dan het raam waarvoor een vergunning is verleend en zijn zonder vergunning in de zijgevel twee afvoeren aangebracht die naar openbaar gebied zijn gericht.
2.1.
Verweerder heeft in het primair besluit aan eiser een last onder dwangsom van € 10.000,- opgelegd tot het beëindigen van de afwijkingen die bestaan uit:
- het raam in de voorgevel voldoet niet aan de verleende omgevingsvergunning; ipv een klein en groot raam zijn drie ramen gerealiseerd;
- in de zijgevel zijn twee afvoeren geplaatst, waarvoor een vergunning noodzakelijk is, omdat deze naar openbaar gebied zijn gericht;
- in de achtergevel is een uitbouw van 2 meter vergund, maar er is een uitbouw van 3 meter geplaatst. Aan die uitbouw is een serre geplaatst van 3 meter, waardoor er nu 4 meter zonder vergunning is gerealiseerd.
In het primair besluit staat dat eiser de overtredingen kan beëindigen door de voorgevel, zijgevel en achtergevel aan te passen conform de verleende omgevingsvergunning van 11 februari 2019 of door alsnog een omgevingsvergunning aan te vragen voor de geconstateerde afwijkingen.
2.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de hoogte van de dwangsom verlaagd naar € 7.500,-. Voor het overige heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten.

Het beroep

3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser betwist niet dat hij heeft gebouwd in afwijking van de omgevingsvergunning van 11 februari 2019. De drie door verweerder geconstateerde afwijkingen weerspreekt eiser niet. Eiser vindt wel dat verweerder hiertegen niet handhavend mocht optreden. Eiser voert hiervoor als eerst aan dat hij een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft gedaan om de overtredingen te legaliseren. Eiser voert verder aan dat uit het handhavingsbeleid van verweerder niet duidelijk volgt op welke manier het handhavingsinstrumentarium wordt ingezet. Er is geen prioriteitenlijst beschikbaar, waarin staat in welke gevallen handhavend wordt opgetreden. Het gevolg daarvan is dat geheel willekeurig kan worden opgetreden tegen welke overtreding dan ook. Dat maakt dat handhavend optreden tegen de overtredingen van eiser in strijd is met het verbod op willekeur.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
4.1.
Bij besluit van 13 september 2022 heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Overtreding
5. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft gebouwd in afwijking van de verleende omgevingsvergunning en in strijd met het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat sprake is van overtredingen waartegen handhavend kan worden opgetreden. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
5.1.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het college in deze zaak ook daadwerkelijk tot handhaving had kunnen overgaan. Daarbij geldt volgens vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, bij een overtreding van een wettelijk voorschrift, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie
5.2.
Voor zover eiser betoogt dat sprake is van concreet zich op legalisatie omdat hij op 28 mei 2021 een aanvraag om een omgevingsvergunning tot legalisatie van de overtredingen heeft ingediend, volgt de rechtbank dit niet. Verweerder heeft geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen. Het beroep van eiser tegen deze weigering is door de rechtbank bij uitspraak van 2 oktober 2024 in zaak nr. 22/5240 ongegrond verklaard. In deze uitspraak heeft de rechtbank ook overwogen dat verweerder geen gerechtvaardigd vertrouwen naar eiser heeft gewekt dat de overtredingen zouden zijn toegestaan. Van concreet zicht op legalisatie is daarom geen sprake.
Verbod op willekeur
5.3.
De rechtbank ziet ook geen reden voor het oordeel dat handhavend optreden tegen de overtredingen in strijd is met het verbod op willekeur. In de Richtlijn bestuursrechtelijke dwangmiddelen Den Haag (RIS 175852) staat dat bij lichte overtredingen een informatiebrief vaak voldoende is om een overtreding te beëindigen. Tegen alle overtredingen wordt in beginsel handhavend opgetreden, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn dit niet te doen. Wanneer een overtreding met een last dwangsom beëindigd kan worden, dan wordt eerst een last onder dwangsom opgelegd. De rechtbank overweegt dat hieruit wel degelijk volgt op welke manier het handhavingsinstrumentarium wordt ingezet. Alleen bij lichte overtredingen kan worden gekozen om een informatiebrief te versturen. Tegen alle andere overtredingen wordt in beginsel opgetreden, waarbij het opleggen van een last onder dwangsom het eerst aangewezen middel is. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de overtredingen van eiser geen lichte overtredingen zijn; eiser heeft onder meer 4 meter extra bebouwing opgericht in afwijking van de verleende omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan. Daarom heeft verweerder terecht gekozen om geen informatiebrief te sturen, maar een last onder dwangsom op te leggen. Uitzonderlijke omstandigheden om van handhaving af te zien heeft verweerder terecht niet aangenomen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.