ECLI:NL:RBDHA:2024:16320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
SGR 22/5240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor woningaanpassing en gebruik gemeentelijke grond als tuin

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen voor het aanpassen van zijn woning behandeld. Eiser had een vergunning aangevraagd voor het vergroten van de aanbouw, het aanpassen van een kozijn, het maken van een tuin en het plaatsen van een hekwerk op gemeentelijke grond. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat eiser niet het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan eerdere communicatie met de gemeente dat hij de gemeentelijke grond mocht gebruiken. De rechtbank stelt vast dat de weigering van de vergunning door verweerder in redelijkheid is gedaan, gezien de strijdigheid met het bestemmingsplan en het belang van het behoud van openbare ruimte in een gebied met hoge bebouwingsdichtheid. Eiser had eerder een vergunning voor een aanbouw van 2 meter diep, maar had deze zonder toestemming vergroot naar 3 meter. De rechtbank concludeert dat de gemeente niet verplicht was om de vergunning te verlenen en dat de belangen van de openbare ruimte zwaarder wegen dan de belangen van eiser. De uitspraak bevestigt dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5240

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. A.G. van Keulen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

(gemachtigde: mr. T.M.T. Konings).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder hem een omgevingsvergunning te verlenen voor het veranderen van de woning aan het [adres] in [plaats] door het vergroten van de aanbouw, het aanpassen van het kozijn, het maken van een tuin en het plaatsen van een hekwerk op een openbaar gebied.
1.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit van 14 juli 2022 geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024, samen met de zaken nrs. 21/6801 en 23/2571, op zitting behandeld. Eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en partijen om een nadere reactie gevraagd naar aanleiding van ter zitting overgelegde e-mails. Verweerder heeft op 25 maart 2024 een reactie gegeven. Vervolgens heeft eiser op 6 mei 2024 gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 24 september 2024, samen met de zaak nr. 23/2571 opnieuw op zitting behandeld. Eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.

Feiten en omstandigheden

2. Eiser woont aan het [adres] in [plaats]. Bij besluit van 11 februari 2019 is aan hem een omgevingsvergunning verleend voor een aanbouw van 2 meter diep bij zijn woning. Eiser heeft echter een aanbouw van 3 meter diep gebouwd. Eiser heeft hierover toegelicht dat er gesprekken met de gemeente Den Haag hadden plaatsgevonden en dat hem is toegezegd dat hij de gemeentelijke gronden achter zijn woning kon huren of pachten en als tuin kon gebruiken. Omdat hij dacht dat hij daarmee een grotere tuin had, is eiser ervan uitgegaan dat hij zonder een omgevingsvergunning de aanbouw een meter groter kon uitvoeren.
2.1.
Eiser heeft een aanvraag gedaan om de situatie te legaliseren. Hij heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vergroten van de aanbouw tot drie meter diep, het maken van een tuin en het plaatsen van een hekwerk op de gemeentelijke gronden achter zijn woning en het aanpassen van een kozijn in de voorgevel.
2.2.
Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd. In het bestreden besluit staat dat de aanvraag niet voldoet aan het bestemmingsplan. De vergroting van de aanbouw zorgt ervoor dat het maximaal toegestane oppervlakte aan aan- en bijgebouwen wordt overschreden. De tuin en het hekwerk op de gemeentelijke gronden passen niet in de bestemming “Verkeer-2”. Verweerder wil niet meewerken aan het afwijken van het bestemmingsplan. Volgens verweerder ligt de woning van eiser in een gebied met een hoge bebouwingsdichtheid, waar openbare ruimte schaars is. Verweerder wil deze openbare ruimte behouden en niet toestaan dat deze wordt gebruikt als tuin. Verder vindt verweerder het van belang dat de bebouwing op gepaste afstand blijft van het voetpad langs het Laakkanaal en de groene begeleidende ruimtes. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de aanbouw niet meer ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet past binnen de stedenbouwkundige opzet van de omgeving. In de beroepsfase heeft verweerder aan deze motivering toegevoegd dat de gemeente als eigenaar van de grond geen toestemming geeft om de gemeentelijke gronden als tuin te gebruiken, zodat het bouwplan niet uitvoerbaar is.

Het beroep

3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiser is door een medewerker van de gemeente toegezegd dat hij de aanbouw mocht bouwen. Bovendien heeft hij met de gemeente via de e-mail besproken dat hij de gemeentelijke gronden achter zijn woning mocht gebruiken als tuin en dat hiervoor een contract zou worden opgesteld. Eiser vindt dat hierdoor het vertrouwen is gewekt dat de aanbouw en de tuin op de gemeentelijke gronden zouden worden toegestaan. Verder vindt eiser dat het om een klein bouwplan gaat, zodat geen sprake zal zijn van een groot effect op de openbare ruimte en de stedenbouwkundige opzet van de wijk. Van een vernauwing van de afstand tot het Laakkanaal en een aantasting van de open groenstructuur zal vrijwel geen sprake zijn. Eiser vindt ten slotte ook dat de aanbouw nog steeds ondergeschikt is aan de woning.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 mei 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Afwijkingen bestemmingsplan
5. Het perceel van eiser heeft in het bestemmingsplan “Fruitweg” de bestemming “Wonen”. Het bouwperceel achter het bouwvlak heeft een oppervlakte van 21,2 m². Op grond van artikel 12.2.1, onder i, van de planregels mag hiervan 50% worden bebouwd met aan- en uitbouwen en bijgebouwen, wat neerkomt op een maximaal bebouwd oppervlakte van 10,6 m². Vast staat dat de aanbouw van eiser een oppervlakte heeft van 15,9 m², waardoor sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Dit is niet in geschil tussen partijen.
5.1.
De gemeentelijke gronden achter de woning van eiser hebben de bestemming “Verkeer - 2”. Op grond van artikel 9.1 van de planregels mogen deze gronden niet worden gebruikt als tuin. De aangevraagde tuin op de gemeentelijke gronden is daarom ook in strijd met het bestemmingsplan. Dit is ook niet in geschil tussen partijen.
Vertrouwensbeginsel
6. De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2019 [1] een stappenplan uiteengezet dat wordt gehanteerd bij een beroep op het vertrouwensbeginsel. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord of het gewekte vertrouwen moet worden nagekomen. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan.
6.1.
Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. De welbewuste standpuntbepaling zal doorgaans in een schriftelijk stuk zijn vastgelegd. Ook zonder schriftelijk stuk kan de uitlating en/of gedraging aannemelijk zijn, waarbij van belang kan zijn dat het bestuursorgaan de gestelde uitlating en/of gedraging niet of onvoldoende betwist.
Mondelinge toezegging over bouwen
6.2.
Eiser heeft verklaard dat een ambtenaar van de gemeente bij hem is langsgekomen en tegen hem heeft gezegd dat hij mocht bouwen. Verweerder betwist dat dit door de ambtenaar is gezegd. De betreffende ambtenaar was werkzaam als senior stadsdeelmedewerker ‘Welzijn, Jeugd en Participatie’, zodat het bouwen van een aanbouw niet viel binnen zijn takenpakket. Verder had de betreffende ambtenaar acht jaar ervaring in deze functie, zodat hij wist dat hij geen toezeggingen kon doen over het al dan niet mogen bouwen op het perceel. Volgens verweerder zou deze ambtenaar gelet op zijn ruime ervaring eiser hebben doorverwezen naar de Afdeling Vergunningen en Toezicht die voor het bouwen verantwoordelijk is.
6.3.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een mondelinge toezegging van de ambtenaar heeft gekregen dat hij de aanbouw mocht bouwen. Ten eerste bestaat er geen bewijs dat deze toezegging is gedaan. Ten tweede heeft verweerder gemotiveerd betwist dat een dergelijke toezegging door de betreffende ambtenaar zou zijn gedaan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt in zoverre niet.
Schriftelijke toezegging over gebruik van de gemeentelijke grond
6.4.
Eiser heeft verder een aantal e-mails overgelegd die hij heeft uitgewisseld met ambtenaren van de gemeente Den Haag. De e-mails beginnen met een e-mail op 29 januari 2019 gericht aan de Afdeling snippergroen Den Haag met als onderwerp ‘aanvraag huren of kopen gemeentegrond’. Daarop volgt een (interne e-mail) van 5 februari 2019 waarin staat: “hierbij een snippergroen aanvraag. Graag beoordelen. Bij eventuele goedkeuring maakt (weggelakt) de HOV (huurovereenkomst).” Deze e-mail is dezelfde dag (intern) doorgestuurd met daarbij de tekst: “weer aanvraag graag beantwoorden aan de burger zoals vorige aanvrager.” De volgende e-mail is van 12 maart 2019 en heeft als onderwerp ‘grond huren/kopen’ en hierin staat: “Naar aanleiding van ons telefoongesprek van vanmorgen stuur ik u bijgaand enkele e-mails inzake ons verzoek huren/kopen van grond.” Op 22 mei 2019 volgt een reactie waarin staat dat de aanvraag is verzonden naar de afdeling die de huurcontracten moet opstellen. De volgende (interne) e-mail is van 5 september 2019 en hierin staat: “verhuren 8 m² graag contract maken”. De laatste e-mail is verstuurd op 5 september 2019 en hierin staat: “hierbij zend ik u de toezegging dat het contract wordt opgemaakt.”
6.5.
Vast staat dat het contract waarover in de laatste e-mail wordt gesproken niet is verstuurd naar eiser. Het is niet duidelijk geworden wat daar de reden van is. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of eiser uit deze e-mails het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat hij de gemeentegrond mocht huren of kopen en als tuin mocht gebruiken.
6.6.
De rechtbank vindt van niet. Ten eerste volgt uit de e-mails dat het gaat om de verhuur van een stuk grond van 8 m² waarvoor een contract zou worden opgemaakt. Het bouwplan van eiser voorziet echter in het gebruik van een veel groter stuk gemeentelijke grond van ongeveer 18 m² als tuin. Uit de e-mails valt niet af te leiden dat daarover is gesproken. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat er vertrouwen is gewekt dat dit zou worden toegestaan. Ten tweede volgt uit de e-mails dat er voor de verhuur van het stuk grond van 8 m² een contract zou worden opgesteld. Dit betekent dat er vanuit de gemeente weliswaar een positieve houding bestond ten opzichte van het verhuren van de grond, maar dit is niet hetzelfde als een toezegging dat eiser de grond ook daadwerkelijk mocht gaan gebruiken. Het is immers gebruikelijk dat in een contract voorwaarden worden opgenomen waarmee beide partijen eerst akkoord moeten gaan, voordat de verhuur kan doorgaan. Aangezien een contract tussen eiser en de gemeente uiteindelijk niet tot stand is gekomen, had eiser er niet vanuit mogen gaan dat hij de grond ook mocht gaan gebruiken. Ten slotte voert verweerder terecht aan dat in de e-mails niets staat over de manier waarop eiser de grond zou mogen gaan gebruiken. Verweerder wijst erop dat op de website van de gemeente staat dat een voorwaarde voor het verhuren van de grond is dat het geplande gebruik past binnen het bestemmingsplan. Zoals hiervoor al is overwogen past het gebruik van de grond als tuin niet binnen het bestemmingsplan. Dit betekent dat eiser uit de e-mails ook niet heeft kunnen afleiden dat als de verhuur al tot stand was gekomen, hij de grond als tuin zou mogen gebruiken en hier een hek omheen mocht bouwen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt in zoverre ook niet.
Afwijzing aanvraag
7. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het bouwplan van eiser betekent dat een stuk grond van de openbare ruimte verdwijnt en voor privédoeleinden wordt gebruikt. Verweerder heeft dit in redelijkheid niet wenselijk kunnen vinden. Verweerder heeft het belang van behoud van de openbare ruimte in het stedelijk gebied met hoge bebouwingsdichtheden belangrijker mogen vinden dan het belang van eiser. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat de aanbouw en de tuin met het hek ervoor zorgen dat de bebouwing dichter op het voetpad langs het Laakkanaal en de groene begeleidende ruimtes komt te liggen. Verweerder heeft in redelijkheid zich op het standpunt kunnen stellen dat dit leidt tot een verdichting van de ruimte die niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ten slotte stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat het bouwplan van eiser niet uitvoerbaar is, omdat dit is voorzien op grond die niet van eiser is en de gemeente geen toestemming aan eiser wil geven om deze te gebruiken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.