ECLI:NL:RBDHA:2024:16319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
SGR 22/4765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen watervergunning voor recreatieverblijf in kernzone regionale kering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder om een watervergunning te verlenen voor het bouwen van een recreatieverblijf in de kernzone van een regionale kering. De watervergunning werd verleend op 3 januari 2022, en het bestreden besluit van 27 juni 2022 verklaarde het bezwaar van eisers ongegrond. De rechtbank heeft op 30 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eisers zich afmeldden. De vergunninghouders, eigenaren van het perceel, willen een recreatiewoning bouwen en hebben eerder hun aanvraag voor een omgevingsvergunning ingetrokken.

De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de omgevingsvergunning niet betekent dat de watervergunning niet in stand kan blijven. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag om de watervergunning correct is ingediend, ook al was deze niet digitaal. De rechtbank concludeert dat de aanvraag voldoende informatie bevatte voor een besluit. De rechtbank overweegt verder dat de recreatiewoning zich boven het profiel van vrije ruimte zal bevinden, en dat er geen zwaarwegend maatschappelijk belang is om de vergunning te weigeren. De rechtbank wijst de argumenten van eisers af en concludeert dat het beroep ongegrond is.

De uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 september 2024. Eisers krijgen geen gelijk en het griffierecht wordt niet teruggegeven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4765

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , uit [woonplaats] , eisers

en

het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland, verweerder

(gemachtigde: mr. E.W. ten Heuw).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2]uit [woonplaats] , vergunninghouders.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder om een watervergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet aan vergunninghouders te verlenen voor het bouwen van een recreatieverblijf in de kernzone van een regionale kering.
1.1.
Verweerder heeft de watervergunning met het besluit van 3 januari 2022 (het primaire besluit) verleend. Met het besluit van 27 juni 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en vergunninghouders. Eisers hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouders zijn de eigenaren van het perceel nabij [adres 1] te [plaatsnaam] . Zij willen een recreatiewoning bouwen op het perceel. Zij hebben hiervoor een omgevingsvergunning en een watervergunning aangevraagd. De watervergunning is nodig omdat de recreatiewoning is voorzien in de kernzone van de regionale kering ter plaatse van [adres 2] te [plaatsnaam] , kadastraal bekend als: [kadastraal nummer] . Vergunninghouders hebben op 13 april 2022 de aanvraag om de omgevingsvergunning ingetrokken, omdat zij vanuit de provincie signalen kregen dat de omgevingsvergunning niet zou worden verleend.
2.1.
Verweerder heeft de gevraagde watervergunning met het primaire besluit verleend. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gehouden. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eisers tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de Waterwet (watervergunning) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
4.1.
De aanvraag om een watervergunning is ingediend op 9 december 2021. Dat betekent dat in dit geval de Waterwet en de onderliggende regelgeving, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De omgevingsvergunning voor het bouwen van een recreatiewoning is niet verleend
5. Eisers betogen dat de watervergunning niet in stand kan blijven omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een recreatieverblijf door vergunninghouders is ingetrokken.
5.1.
Ter zitting hebben vergunninghouders toegelicht dat zij nog steeds een recreatiewoning op het perceel willen bouwen. Zij willen hiervoor in de toekomst opnieuw een omgevingsvergunning aanvragen. De watervergunning willen ze daarom houden.
5.2.
De rechtbank overweegt dat beide vergunningen een afzonderlijk toetsingskader hebben. Voor het verlenen van beide vergunningen geldt ook een afzonderlijke procedure. Dat de aanvraag om een omgevingsvergunning is ingetrokken, betekent niet dat de verleende watervergunning niet in stand kan blijven. Van een situatie waarbij eisers geen belang meer hebben bij het behoud van de watervergunning is ook geen sprake, aangezien zij nog steeds een recreatiewoning op het perceel willen bouwen. Het betoog slaagt niet.
Onjuiste en onvolledige aanvraag
6. Eisers betogen dat dat de aanvraag niet op de juiste wijze is ingediend. Volgens eisers had de aanvraag digitaal moeten worden ingediend via het Omgevingsloket. Verder was de aanvraag tot het verlenen van de watervergunning volgens eisers onvolledig. In de aanvraag ontbreekt namelijk de informatie dat de ruimte tussen de woning en het maaiveld zal zijn opgevuld door een ophoging van de grond, waardoor het beoogde recreatieverblijf niet langer op palen boven de grond zal staan.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat vergunninghouders op 9 december 2021 een e-mail hebben gestuurd naar verweerder. In deze e-mail schrijven vergunninghouders het volgende:

Zoals 1 december jl. afgesproken met uw Klantencontactteam wil ik graag per mail een aanvraag doen voor een watervergunning voor een recreatieverblijf van 60 m2 netto vloeroppervlak.”
6.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder deze e-mail terecht als aanvraag in ontvangst heeft genomen. De e-mail bevat namelijk een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen zoals bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Vergunninghouders hebben verweerder immers verzocht om een besluit te nemen op hun vergunningaanvraag. Dat de aanvraag niet digitaal is ingediend maakt niet dat geen sprake is van een aanvraag.
6.3.
De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvraag niet volledig was voor verweerder om deze in behandeling te nemen. Bij de aanvraag zitten tekeningen, waarop wordt aangegeven waar de recreatiewoning moet komen en hoe deze is gesitueerd ten opzichte van het profiel van vrije ruimte. Op de bouwtekeningen is verder te zien dat de beoogde recreatiewoning nog steeds op palen boven de grond staat. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat voldoende informatie bestond om een besluit op de aanvraag van vergunninghouders te nemen. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van onvoldoende informatie om een besluit op de aanvraag te nemen. Het betoog slaagt niet.
Toetsing aan de keur en uitvoeringsregels
7. Eisers stellen dat de recreatiewoning in het profiel van vrije ruimte komt te liggen. Dat betekent dat op grond van artikel 3, onder a, derde lid, van regel 19.8 van de Uitvoeringsregels getoetst had moeten worden of sprake is van een zwaarwegend belang om de recreatiewoning te realiseren.
7.1.
Artikel 3 van regel 19.8 van de Uitvoeringsregels luidt, voor zover relevant:
“Artikel 3: Bouwen buiten de bebouwde contourena. Een bouwwerk is buiten de bebouwde contouren toegestaan, wanneer:[…]
3. het bouwwerk (m.u.v. eventuele heipalen) buiten het profiel van vrije ruimte ligt, dan wel binnen het profiel van vrije ruimte ligt en er aantoonbaar sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang om het bouwwerk te realiseren en het nieuwe bouwwerk niet redelijkerwijs elders of op een andere wijze kan worden gerealiseerd; er dient in dat geval voorzien te worden in een zelfstandige, onafhankelijke vervangende waterkering
[…]
7.2.
De rechtbank overweegt dat uit de tekeningen volgt dat de recreatiewoning op palen komt te staan en zich boven het profiel van vrije ruimte, aangegeven met de paarse streep, zal bevinden. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het bouwwerk, met uitzondering van de heipalen, buiten het profiel van vrije ruimte komt te liggen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers onvoldoende gemotiveerd waarom verweerder niet uit mocht gaan van deze tekeningen. Verweerder hoefde daarom niet te toetsen of sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang om de recreatiewoning te realiseren. Het betoog slaagt niet.
Inspectie, beheer en onderhoud
8. Eisers betogen verder dat de recreatiewoning mogelijk een belemmering vormt voor inspectie, beheer en onderhoud op het perceel. Verweerder had dit volgens eisers mee moeten wegen met zijn besluit.
8.1.
Verweerder heeft toegelicht dat rondom de recreatiewoning geen bebouwing aanwezig is en er voldoende ruimte overblijft om inspectie, beheer en onderhoud op het perceel uit te voeren. Eisers hebben niet toegelicht waarom dit niet meer mogelijk zou zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de watervergunning om deze reden niet had kunnen verlenen. Het betoog slaagt niet.
Strijd met het rechtszekerheidsbeginsel
9. Eisers stellen tot slot dat de behandeling van de vergunningaanvraag door verweerder in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Burgers moeten kunnen vertrouwen op het consequent handelen van de overheid. Verweerder heeft met het bestreden besluit fouten die bij het primaire besluit waren gemaakt moeten herstellen en heeft ook met het bestreden besluit op basis van onjuiste en onvolledige informatie een beslissing genomen.
9.1.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat er geen reden is om aan te nemen dat het bestreden besluit op basis van onjuiste en onvolledige informatie tot stand is gekomen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de beslissing op bezwaar een gehele heroverweging betreft. Dit betekent dat het niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel wanneer een bestuursorgaan tot nieuwe inzichten komt na deze gehele heroverweging. De rechtbank begrijpt dat het voor eisers vervelend is dat verweerder met het primaire besluit aan de verkeerde planregel heeft getoetst, maar dat maakt niet dat sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel wanneer verweerder deze fout met het bestreden besluit herstelt. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.