ECLI:NL:RBDHA:2024:16316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
SGR 22/7468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor ophogen beschoeiing en grond

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghouders voor het ophogen van de bestaande beschoeiing en de grond nabij een specifiek adres. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het bouwen van de beschoeiing in strijd is met artikel 4.2 van de planregels, aangezien het perceel niet over een bouwvlak beschikt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat het ophogen van de grond in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers. De uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf en is openbaar uitgesproken op 26 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], [eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, verweerder

(gemachtigde: H. Akyuz).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats], vergunninghouders.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghouders voor het ophogen van de bestaande beschoeiing en de grond nabij [adres] te [plaats].
1.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 8 juni 2022 (het primaire besluit) verleend. Met het besluit van 12 oktober 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en vergunninghouders. Eisers hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouders zijn de eigenaren van het perceel nabij [adres] te [plaats]. Op 24 januari 2022 hebben zij bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het ophogen van de bestaande beschoeiing en de grond nabij [adres] te [plaats], kadastraal bekend als: [gemeente], [sectieletter], nr. [kadastraal nummer]. De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten ‘het (ver)bouwen van een bouwwerk’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en ‘het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo.
2.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het primaire besluit verleend. Volgens verweerder is de houten beschoeiing een bouwwerk. Het bouwen hiervan voldoet aan de regels van het bestemmingsplan, zodat de vergunning in zoverre op grond van artikel 2.10 van de Wabo moest worden verleend. De ophoging van de grond voldoet volgens verweerder aan de voorschriften van artikel 30.4.3 van de planregels zodat de vergunning ook in zoverre kan worden verleend. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gehouden. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eisers tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 24 januari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
De bouw van de beschoeiing
5. Eisers betogen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwen van de beschoeiing is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Volgens eisers is het ophogen van de beschoeiing in strijd met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – landschapswaarden’ en de dubbelbestemming ‘Waterschap – Waterkering’. Volgens eisers is er op het perceel namelijk geen volwaardig agrarisch bedrijf aanwezig. Eisers voeren verder aan dat het ophogen van de beschoeiing in strijd is met de bouwregels.
5.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Buitengebied Oost” (het bestemmingsplan). Op het perceel rust de bestemming ‘Agrarisch met waarden -Landschapswaarden’ en onder meer de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’.
5.2.
Op grond van artikel 4.1, onder a, c en t, van de planregels zijn de voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden onder meer bestemd voor het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf en voor het behoud en herstel van het karakteristieke en cultuurhistorische open weidelandschap, dat gevormd wordt door het nagenoeg ontbreken van bebouwing in de polders, met daaraan ondergeschikt voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
Op grond van artikel 4.2 mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en windmolens ten behoeve van de waterhuishouding, uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
5.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het ophogen van de beschoeiing in strijd is met de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’. Anders dan eisers betogen, verplicht deze bestemming niet om op het perceel een volwaardig agrarisch bedrijf te hebben. Artikel 4.1 van de planregels geeft aan welk gebruik op het perceel is toegelaten en zolang het perceel op één van deze manieren wordt gebruikt, is sprake van legaal gebruik. Pas als het perceel wordt gebruikt op een manier die niet is genoemd in artikel 4.1 van de planregels is sprake van strijd met het bestemmingsplan. Vergunninghouders hebben toegelicht dat op het perceel geen bebouwing aanwezig is, maar alleen een aantal fruitbomen staan. De rechtbank overweegt dat dit gebruik valt onder het behoud en herstel van het karakteristieke en cultuurhistorische open weidelandschap, dat gevormd wordt door het nagenoeg ontbreken van bebouwing in de polders. Dit gebruik is daarom in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Op grond van artikel 4.1, onder t, van de planregels zijn aan dit gebruik ondergeschikte voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding toegestaan. De beschoeiing moet als een dergelijke onderschikte voorziening worden aangemerkt, nu deze is bedoeld om het perceel van het naastgelegen water af te schermen. Dat vergunninghouders de beschoeiing al hebben gebouwd en het dus gaat om legalisatie van een zonder vergunning gebouwd bouwwerk, betekent ten slotte ook niet dat de beschoeiing niet past binnen het in artikel 4.1 genoemde toegestane gebruik van het perceel.
5.4.
De rechtbank overweegt echter dat het bouwen van de beschoeiing niet voldoet aan de bouwregels in artikel 4.2 van de planregels. Op grond van dit artikel mogen bouwwerken alleen worden gebouwd binnen een bouwvlak. Vaststaat dat het perceel niet over een bouwvlak beschikt, zodat hieraan niet wordt voldaan. Verweerder heeft dit ter zitting erkend. Dit betekent dat voor het bouwen van de beschoeiing ook een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, nodig is. Verweerder heeft echter geen omgevingsvergunning voor deze activiteit verleend. Dit betekent dat het beroep van eisers, voor zover gericht tegen het bouwen van de beschoeiing, slaagt en het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.
5.5.
De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat niet is voldaan aan de bouwregels in artikel 30.2 van de planregels, die horen bij de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. Vergunninghouders hebben ter zitting toegelicht dat de beschoeiing al bestond en dat er enkel 1,40 meter bovenop is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het bouwplan daarom betrekking op vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, zoals bedoeld in artikel 30.2 van de planregels.
5.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat het bestreden besluit, voor zover gericht tegen de bouw van de beschoeiing, niet in stand kan blijven. Wat eisers voor het overige hebben aangevoerd tegen de bouw van de beschoeiing, behoeft gelet hierop geen bespreking.
Het ophogen van de grond
6. Eisers betogen verder dat het ophogen van de grond in strijd is met het bestemmingsplan.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan voor het ophogen van de grond op het perceel twee aanlegvergunningen vereist. Op grond van artikel 4.6.1 van de planregels is het immers verboden op gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ zonder een omgevingsvergunning bodemverhogingen uit te voeren. Deze omgevingsvergunning kan op grond van artikel 4.6.3 van de planregels worden verleend als daardoor de cultuurhistorische en landschappelijke waarden in de directe omgeving niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Daarnaast is het op grond van artikel 30.4.1 van de planregels verboden op gronden met de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ zonder een omgevingsvergunning bodemverhogingen uit te voeren. Deze omgevingsvergunning kan op grond van artikel 30.4.3 worden verleend indien daardoor het waterkeringsbelang niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.
6.2.
De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit volgt dat de omgevingsvergunning voor het ophogen van de grond is verleend op grond van artikel 30.4.3 van de planregels. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, door te verwijzen naar de door het college van dijkgraaf en hoogheemraden voor deze activiteit verleende watervergunning, terecht op het standpunt gesteld dat het waterkeringsbelang niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.
6.3.
De rechtbank overweegt echter dat uit het bestreden besluit niet volgt dat de omgevingsvergunning voor het ophogen van de grond ook is verleend op grond van artikel 4.6.1 van de planregels. Uit het bestreden besluit volgt niet dat is getoetst of met de ophoging van de grond de cultuurhistorische en landschappelijke waarden in de directe omgeving niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het ophogen van de grond in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Dit betekent dat beroep van eisers, voor zover gericht tegen het ophogen van de grond, slaagt en het bestreden besluit ook in zoverre moet worden vernietigd.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank concludeert in het licht van het voorgaande dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een draagkrachtige motivering. Het betoog van eisers slaagt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder zal opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van eisers.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden met betrekking tot het beroep ter hoogte van €184,-. Eisers hebben geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.