ECLI:NL:RBDHA:2024:16304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/672052 / KG ZA 24-822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering van gegevens uit Incidentenregister en Verwijzingsregisters na belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Nationale-Nederlanden Bank N.V. [eiser] vorderde de verwijdering van zijn gegevens uit het Incidentenregister, het Intern Verwijzingsregister en het Extern Verwijzingsregister. De rechtbank oordeelde dat de registratie van [eiser] in deze registers, die voortkwam uit het indienen van vervalste documenten bij een leningaanvraag, niet disproportioneel was. De rechtbank stelde vast dat er in 2022 een belangenafweging had plaatsgevonden, waarbij rekening was gehouden met de ernst van de gedragingen van [eiser] en zijn persoonlijke omstandigheden. De registratie in het Extern Verwijzingsregister zou tot 11 mei 2026 duren, en de rechtbank oordeelde dat de belangen van de bank bij het handhaven van de registratie zwaarder wogen dan de belangen van [eiser]. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de bank, die in totaal € 1.973,00 bedroegen. De rechtbank benadrukte dat de registratie in het EVR een belangrijk instrument is voor financiële instellingen om risico's te beheersen en dat de belangen van de integriteit van de financiële sector zwaar wegen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/672052 / KG ZA 24-822
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.K. Tuithof te Haarlem,
tegen:
Nationale-Nederlanden Bank N.V.te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. E.A.L. van Emden te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘NN’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij overgelegde producties 1 tot en met 7;
- de akte houdende een vermeerdering met producties 8 tot en met 10;
- de door NN overgelegde tijdslijn en producties A tot en met F.
1.2.
Op 18 september 2024 is de mondelinge behandeling gehouden. Hierbij zijn door beide partijen pleitnotities overgelegd. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
In mei 2022 heeft [eiser] een lening aangevraagd bij NN. Bij de beoordeling van de documenten die [eiser] bij de aanvraag heeft overgelegd, zijn door NN onregelmatigheden ontdekt. NN heeft [eiser] met deze bevindingen geconfronteerd en hij heeft vervolgens erkend dat hij vervalste documenten (namelijk een vervalst bankafschrift en een vervalste salarisspecificatie) heeft overgelegd.
2.2.
In een e-mail van 25 mei 2022 van [eiser] aan NN staat het volgende:
“(…)
Ik heb hier veel spijt van en ik heb nog nooit iets gedaan wat niet mag. Het is niet goed te praten wat er is gebeurd maar ik hoop dat u naar de omstandigheden kijkt.
Ik ben nu 28 jaar oud en dat zou betekenen dat ik geen hypotheek zou kunnen aanvragen de komende 8 jaar. Dit zou een desastreuse beslissing zijn en dat zou ook het einde betekenen van mijn relatie. Ik ben verder nog nooit in aanraking gekomen met politie of justitie. Zelfs een parkeerboete heb ik nog nooit ontvangen.
Ik hoop dat u mij coulance verleent en een 2e kans gunt.
Ik heb de kwestie met mijn ouders besproken en die hebben mij aangeboden om te helpen met het oplossen van mijn problemen. Tevens heb ik mij aangemeld voor een hulpmaatje om daarmee e.e.a. op te lossen.
(…)”
2.3.
Bij brief van 20 juni 2022 heeft NN [eiser] erover geïnformeerd dat zijn gegevens zijn opgenomen in het Incidentenregister (registratie tot 11 mei 2026), het Intern Verwijzingsregister (hierna ook: IVR, registratie tot 11 mei 2030) en het Extern Verwijzingsregister (hierna ook: EVR, registratie tot 11 mei 2026). In de brief staat, voor zover nu relevant, het volgende:
“(…)
Vastgestelde feiten:
Ten aanzien van het rekeningafschrift van Rabobank met IBAN (…) over de periode 01-04-2022 tot en met 30-04-2022 en op naam van [eiser] , wonend (…) in [woonplaats] , hebben wij het volgende geconstateerd:
­
Het beginsaldo is aangepast van debet naar credit;
­
Transacties, die mogelijk leiden naar roodstand, zijn verwijderd en/of aangepast;
­
Debitering ten behoeve van Rabobank Nederland is met € 1.000,00 verlaagd;
­
Saldi van totaal bij- en afgeschreven bedragen inclusief het eindsaldo zijn aangepast.
Ten aanzien van de salarisspecificatie over de maand april 2022 van [bedrijfsnaam] B.V. hebben wij het volgende geconstateerd:
­
Het bruto maandsalaris is aangepast. In het telefoongesprek met mevrouw [naam] van NN Bank op 24 mei 2022 heeft verteld dat u geen bonus meer krijgt. Uit het oorspronkelijke document blijkt dat er sprake is van een bruto maandsalaris van € 2.700,00 en dat u weldegelijk een bonus ontvangt van € 768,95. Door aanpassing van het bruto maandsalaris naar € 3.468,95 heeft u NN willen doen geloven dat de bonus een vast deel van uw inkomen betreft, terwijl dit niet het geval blijkt te zijn;
­
Cumulatieven zijn, door de aanpassingen, niet correct.
Door het plegen van de hiervoor genoemde feiten heeft u getracht bij NN Bank een lening te krijgen op valse gronden. Dit is strafbaar en hiervan doen wij aangifte bij politie.
Naast het doen van aangifte, nemen wij uw persoonsgegevens op in diverse registers. (…)
(…)
Gemaakte afwegingen NN Bank
Bij de bepaling van de registratieduur, maximaal 8 jaar, en de vorm van de registratie van uw persoonsgegevens heeft NN Bank rekening gehouden met het zogenaamde proportionaliteit- en subsidiariteitbeginsel. Een zwaarwegende factor in onze besluitvorming is dat u bewust documenten heeft aangepast of heeft laten aanpassen, die nodig zijn de gevraagde lening te verkrijgen.
Wij hebben echter rekening gehouden met uw persoonlijke situatie, uw medewerking in het onderzoek en uw spijtbetuiging. Deze verzachtende omstandigheden hebben ervoor gezorgd, dat wij uw persoonsgegevens voor een kortere duur dan de maximale duur in het Externe Verwijzingsregister hebben opgenomen.
(…)”
2.4.
NN heeft in verband met voormelde gebeurtenissen aangifte gedaan tegen [eiser] . Naar aanleiding hiervan is [eiser] op 20 februari 2023 door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur. Deze uitspraak is door het gerechtshof Den Haag op 3 april 2024 bekrachtigd. [eiser] heeft cassatieberoep ingesteld, waarop nog niet is beslist.
2.5.
Per e-mail van 12 juli 2024 heeft [eiser] NN verzocht zijn registratie in het EVR te herbeoordelen. Reden voor dit verzoek is dat hij en zijn partner binnenkort de geboorte van hun eerste dochter verwachten, dat zij een stabiele en veilige woonomgeving willen creëren en dat zij de kans hebben gekregen om een nieuwbouwwoning te kopen. [eiser] wijst er onder meer op dat zijn financiële situatie stabiel is en dat hij in staat is de hypotheeklasten te dragen. Volgens [eiser] vormt de EVR een onnodige belemmering voor hem en zijn partner om een hypothecaire geldlening voor hun nieuwe woning te krijgen.
2.6.
[eiser] en zijn partner zijn op 17 juli 2024 ouders geworden van een dochter.
2.7.
Per e-mail van 18 juli 2024 heeft NN aan [eiser] bericht dat bij de bepaling van de duur van de registratie in het EVR een nauwkeurige afweging is gemaakt tussen de geconstateerde feiten en de persoonlijke omstandigheden van [eiser] . Volgens NN levert [eiser] met zijn e-mail van 12 juli 2024 geen nieuwe feiten aan, die NN aanleiding geven het eerder ingenomen standpunt te herzien. NN handhaaft daarom de registratie in het EVR tot uiterlijk 11 mei 2026.
2.8.
In reactie op de e-mail van NN van 18 juli 2024 heeft [eiser] er bij e-mail van 2 augustus 2024 op gewezen dat zijn huidige appartement niet geschikt is om een kind op te voeden en dat hij, zijn partner en hun dochter in één slaapkamer slapen. Hij wijst er op dat dit geen oplossing voor de lange termijn is en dat zijn dochter al 2,5 oud zal zijn als de registratie eindigt en dat zij recht heeft op een stabiele, normale woonsituatie met een eigen kamer. Hij stelt dat de woningmarkt een gekke markt is, dat de registratie disproportioneel is, en dat hij door de registratie nergens terecht kan om een hypotheek te krijgen.
2.9.
NN heeft vervolgens op 7 augustus 2024 als volgt bericht aan [eiser] :
“(…)
In uw e-mail van 12 juli 2024 bent u voldoende duidelijk geweest. Wij delen uw mening echter niet, dat u door de registratie van uw persoonsgegevens in het Externe Verwijzingsregister (EVR) nergens terecht kan voor het aanvragen van een (financieel) product. De deelnemende financiële instelling mag u niet weigeren om het enkele feit dát u geregistreerd bent. Immers, zij dienen zelf de afweging te maken of zij hun producten en/of dienstverlening willen aanbieden.
Bij de afweging die wij twee jaar geleden hebben gemaakt hebben wij, zoals eerder vermeld, de vastgestelde feiten en uw persoonlijke omstandigheden meegenomen. Wij hebben vastgesteld, dat zowel een salarisstrook als een bankafschrift op meerdere punten bewust zijn aangepast, ten einde NN Bank ertoe te bewegen de lening te verstrekken. Dit heeft zwaar gewogen in de afweging die wij hebben gemaakt. Daarnaast hebben wij uw persoonlijke situatie beoordeeld Denk hierbij aan de leeftijd die u toen had, uw burgerlijke staat en de fase van uw leven waarin u op dat moment verkeerde. Ook hebben wij verzachtende omstandigheden meegenomen, dat u indertijd spijt heeft betuigd en mee heeft gewerkt aan het onderzoek. Door deze factoren mee te nemen in de afweging zijn uw persoonsgegevens ‘slechts’ voor vier jaar in het register opgenomen. En niet voor de maximale duur van acht jaar.
(…)”
2.10.
[eiser] en zijn partner hebben op 5 september 2024 een koopovereenkomst en een aannemingsovereenkomst gesloten voor de koop van een perceel grond waarop een nieuwbouw eengezinswoning gebouwd zal worden. Aan deze overeenkomsten is een ontbindende voorwaarde ten aanzien van het verkrijgen van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de financiering van het perceel grond en de woning voor een som van € 535.000=.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – NN te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis over te gaan tot verwijdering van de gegevens van [eiser] uit het Incidentenregister, het IVR en het EVR, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van NN in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [eiser] is onlangs vader geworden en verblijft met zijn gezin in een veel te kleine woning. Hij wil de stap maken naar een grotere woning en is in afwachting van goedkeuring op hypothecaire financiering bij een derde partij. Die financiering wordt alleen verstrekt als er geen sprake is van een EVR-registratie. De gevolgen van de onverstandige keuze die [eiser] in het verleden heeft gemaakt, zijn voor [eiser] en zijn gezin disproportioneel. Er moet een belangenafweging worden gemaakt. Het is onduidelijk welk belang NN concreet heeft bij de registraties, terwijl [eiser] een spoedeisend belang heeft bij verwijdering van de registraties. [eiser] heeft zijn zaken inmiddels heel goed op orde. Hij heeft een stabiele gezinssituatie, een uitstekende baan en geen schulden. [eiser] vormt geen financiële bedreiging en heeft bovendien spijt betuigd van zijn actie. Op grond van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 kunnen de registraties geen stand houden, zeker niet met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel.
3.3.
NN voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
[eiser] betwist niet de gedragingen die hebben geleid tot opname van zijn gegevens in het Incidentenregister, het IVR en het EVR. Hij stelt ook niet de rechtmatigheid van de opname van zijn persoonsgegevens in de registers in 2022 als zodanig ter discussie. Ter beoordeling ligt alleen voor of voortduring van die registraties gelet op zijn belangen enerzijds en de belangen van NN anderzijds nog proportioneel is.
4.2.
De registratie in het EVR heeft voor [eiser] de meest verstrekkende gevolgen en hij heeft ter zitting bevestigd dat hij vooral (spoedeisend) belang heeft bij verwijdering van de registratie in het EVR, omdat die registratie volgens hem in de weg staat aan het verkrijgen van een hypothecaire geldlening. De verwijdering van de registraties in het Incidentenregister en het Intern Verwijzingsregister is voor hem van ondergeschikt belang. Voor opname in het EVR geldt ook een hogere drempel dan voor opname in het Incidentenregister en het IVR. Gelet op dit alles ziet de voorzieningenrechter aanleiding eerst te beoordelen of de registratie in het EVR nu nog proportioneel is. Omdat opname in het EVR samenhangt met opname in het Incidentenregister, komt daarbij ook de registratie in het Incidentenregister aan de orde.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
NN heeft de persoonsgegevens van [eiser] in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR geregistreerd op grond van de criteria van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 (hierna: het Protocol). Met dit Protocol geven de aangesloten financiële instellingen uitvoering aan hun wettelijke verplichtingen om maatregelen te treffen ter bescherming van de integriteit van de financiële sector.
4.4.
Het Incidentenregister van NN is raadpleegbaar voor medewerkers van de afdeling Fraude- en Veiligheidszaken van NN en de gegevens kunnen gebruikt worden om te bepalen welk risico het met zich brengt als iemand die geregistreerd staat een product of dienst aanvraagt bij NN of een van haar dochterondernemingen of als diegene bij NN wil werken. De gegevens in het Incidentenregister kunnen onder voorwaarden ook gedeeld worden met de afdeling veiligheidszaken van andere financiële instellingen of met de fraudeloketten van de branchevereniging ten behoeve van het beschermen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector. Opname in het Incidentenregister is mogelijk in geval van betrokkenheid bij een incident dat (mogelijk) een risico is voor de veiligheid en integriteit van de financiële sector.
4.5.
Het EVR is gekoppeld aan het Incidentenregister. Voor rechtmatige opname van persoonsgegevens in het EVR moet op grond van het Protocol, kort gezegd, worden voldaan aan de volgende, cumulatieve vereisten: (1) er moet sprake zijn van een gedraging van een (rechts)persoon die een bedreiging vormt voor een financiële instelling of de continuïteit en/of integriteit van de financiële sector; (2) deze gedraging staat voldoende vast; (3) het proportionaliteitsbeginsel moet in acht worden genomen. Dit laatste vereiste houdt in dat een afweging van belangen moet plaatsvinden. Het EVR is toegankelijk voor medewerkers van alle aan het waarschuwingssysteem deelnemende financiële instelling. In het EVR staan alleen identificerende gegevens en het werkt op basis van ‘hit / no hit’. Als er sprake is van een ‘hit’ moet contact worden opgenomen met de afdeling Veiligheidszaken en kan onder voorwaarden de bijbehorende informatie uit het Incidentenregister verkregen worden (indien de gegevens door een andere instelling in het EVR zijn opgenomen, wordt die informatie dan uitgewisseld tussen de afdeling Veiligheidszaken van de andere instelling).
4.6.
Bij opname in het Incidentenregister en het EVR moet, op grond van het Protocol ten aanzien van de registratieduur worden getoetst aan het proportionaliteitsbeginsel. Op grond van het Protocol geldt een registratietermijn van maximaal acht jaar na opname van de betreffende gegevens (tenzij er in de tussenliggende periode sprake was van een nieuwe aanleiding voor opname), maar een registratie voor die termijn is geen uitgangspunt. Het registreren van de persoonsgegevens moet bovendien ook worden gezien als het verwerken van persoonsgegevens, waarop de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG) van toepassing zijn. Uit artikel 5 lid 1 sub e en Overweging (39) in de considerans bij de AVG volgt dat de opslagperiode van persoonsgegevens tot een strikt minimum moet worden beperkt. Bij de vaststelling van de duur van de registratie moet een op de zaak toegesneden belangenafweging worden gemaakt. De uitkomst van die belangenafweging kan zijn dat een registratie van acht jaar proportioneel is, maar kan ook leiden tot een kortere registratieduur. Al met al moet door middel van een afweging van de betrokken belangen gekomen worden tot een zo beperkt mogelijke opslagperiode. [1]
4.7.
Voorafgaand aan de beslissing om de gegevens van [eiser] op te nemen in het Incidentenregister en in het EVR heeft een belangenafweging plaatsgevonden. Dat blijkt uit de brief van NN van 20 juni 2022. Deze belangenafweging heeft vervolgens geleid dat een opname in het Incidentenregister en het EVR voor de duur van vier jaar. Dat is een aanzienlijk kortere termijn dan de maximale termijn van acht jaar.
4.8.
De voorzieningenrechter is met NN van oordeel dat een belangenafweging nu niet dwingt tot een andere, kortere, registratieduur. [eiser] heeft gesteld dat NN geen concrete belangen heeft aangegeven op grond waarvan de registraties moeten voortduren. Die belangen van NN zijn echter evident. Zoals NN ter zitting ook heeft toegelicht maken Incidentenregister en het EVR onderdeel uit van het Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (“IFI”). Het doel van dat systeem is de waarborging van de veiligheid en integriteit van de financiële sector en de bestrijding van fraude en het beoogt dat financiële instellingen een goed geïnformeerde beslissing kunnen nemen over een aanvraag. Dit is een zwaarwegend belang, dat ook een breder maatschappelijk doel dient, in het kader van de waarborging van de veiligheid en integriteit van de financiële sector.
4.9.
In het licht van voormeld belang van NN was de registratie in 2022 voor de duur van vier jaar – mede indachtig de belangen van [eiser] – niet disproportioneel en is handhaving van de registratie ook nu niet disproportioneel. De registratie vond plaats naar aanleiding van het opzettelijk aanleveren van vervalste documenten. Daarmee was sprake van een ernstig strafrechtelijk vergrijp dat nu eenmaal een risico vormt voor de veiligheid en integriteit van de financiële sector. Weliswaar heeft [eiser] medewerking verleend aan het onderzoek naar aanleiding van de door hem ingediende documenten en heeft hij openheid van zaken gegeven, maar dit heeft hij pas gedaan nadat NN navraag had gedaan en bedenkingen had geuit. Van spontaan opbiechten van zijn gedragingen was – dat stelt NN terecht – geen sprake. Een registratieduur voor de termijn van vier jaar is in het licht van deze omstandigheden niet disproportioneel, ook niet als – hetgeen NN overigens ook heeft meegewogen – rekening wordt gehouden met de persoonlijk omstandigheden van [eiser] , zijn medewerking aan het onderzoek en zijn spijtbetuiging.
4.10.
Ook de gewijzigde privésituatie van [eiser] leidt er niet toe dat de registratie voor de duur van vier jaar disproportioneel is geworden. Gezien de gedragingen van [eiser] is het onmiskenbaar van belang dat andere financiële instellingen en acceptanten ook nu nog door NN kunnen worden geïnformeerd, zodat zij weloverwogen kunnen beslissen wel of niet met [eiser] te contracteren. Dat [eiser] , zoals hij stelt, geen financiële bedreiging meer vormt, kan op grond van de gebeurtenissen in het verleden niet zonder meer worden aangenomen. Dat [eiser] vader is geworden en daarom de wens heeft om een andere woning te kopen, leidt niet tot een andere uitkomst van de belangenafweging, alleen al omdat [eiser] en zijn gezin over woonruimte beschikken (een appartement van ongeveer 90m2). Dat [eiser] en zijn gezin momenteel op één slaapkamer slapen en dat er in de nabije omgeving van de woning van [eiser] geen gelegenheid zou zijn om buiten te spelen zijn geen zodanig zware omstandigheden dat de belangenafweging in het voordeel van [eiser] moet uitvallen. [eiser] heeft niets naar voren gebracht over de mogelijkheden een ruimere huurwoning te vinden. Dat een grotere huurwoning meer kost dan de koopwoning die [eiser] nu op het oog heeft, legt onvoldoende gewicht in de schaal.
Slotsom en proceskosten
4.11.
Slotsom is dan ook dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de registratie in het EVR wordt afgewezen. De vordering ten aanzien van het Incidentenregister en het IVR treffen hetzelfde lot, nu voor opname in die registers een lichtere toets geldt dan voor opname in het EVR. Overigens heeft [eiser] bij verwijdering van die registraties ook geen spoedeisend belang, nu gesteld noch gebleken is waarom die registraties [eiser] belemmeren.
4.12.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van NN worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,00
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van NN van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.
idt

Voetnoten

1.Zie ook Uitspraak Commissie van Beroep Kifid van 22 januari 2024, nr. 2024-0001