ECLI:NL:RBDHA:2024:16303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/671903 / JE RK 24-1598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar, en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor drie maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat beide ouders hebben ingestemd met de tijdelijke plaatsing van [de minderjarige] bij de vader, en dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder, die kampt met persoonlijke en verslavingsproblematiek. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, omdat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige]. De kinderrechter heeft echter het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing afgewezen, omdat de huidige situatie, waarbij [de minderjarige] bij de vader woont met instemming van de moeder, als voldoende veilig wordt beschouwd. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat er rust en duidelijkheid komt voor [de minderjarige], en dat de ouders openstaan voor hulpverlening. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ondertoezichtstelling is vastgesteld tot 18 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/671903 / JE RK 24-1598
Datum uitspraak: 18 september 2024
Beschikking van de kinderrechter
I. Ondertoezichtstelling
II. Afwijzing verzoek machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, 'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J. Looman te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende in [woonplaats 3] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 2 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1] namens de Raad;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • de stiefvader;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder, maar woont momenteel bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader voor de duur van drie maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] groeit op in een onveilig opvoedklimaat, waarin er sprake is van verbaal geweld en middelengebruik. Daarbij komt dat er sprake is van een bovengemiddelde opvoedbehoefte bij [de minderjarige] . [de minderjarige] functioneert op emotioneel vlak op een lager niveau dan gemiddeld, heeft last van zindelijkheidsproblematiek en heeft moeite met meekomen op school. De moeder kan op dit moment onvoldoende aansluiten bij de opvoedbehoeften van [de minderjarige] , omdat zij kampt met complexe persoonlijke- en verslavingsproblematiek. Aangezien de moeder op dit moment niet in staat is om [de minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft, woont [de minderjarige] nu doordeweeks bij de vader. In de weekenden verblijft zij bij de moeder en de grootmoeder moederszijde. De Raad vindt het belangrijk dat de moeder hulpverlening krijgt om aan haar problemen te werken. Daarnaast is de inzet van opvoedondersteuning in de thuissituatie bij de vader noodzakelijk omdat er ook zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de vader, ook omdat hij ineens fulltime voor [de minderjarige] moet zorgen. De vader en de moeder zijn beiden wisselend (geweest) in het aanvaarden van hulp, waardoor het vrijwillig kader niet langer toereikend is. Een gedwongen kader is noodzakelijk om toezicht te houden op de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige] . Daarnaast acht de Raad een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk om te waarborgen dat [de minderjarige] de komende drie maanden bij de vader zal wonen. De moeder staat er op dit moment wel achter dat [de minderjarige] bij de vader woont, maar is in het verleden wisselend geweest in de toestemming hiervoor. De Raad vindt het belangrijk dat er rust en duidelijkheid komt voor [de minderjarige] en dat zij weet waar zij de komende drie maanden aan toe is. Dit biedt de moeder ook de ruimte om in rust te herstellen en aan haar problemen te werken.

4.De standpunten

4.1.
De vader heeft verklaard dat [de minderjarige] op dit moment doordeweeks bij hem verblijft. Dit doet haar zichtbaar goed en zij heeft al anderhalve maand geen zindelijkheidsproblemen gehad. De vader staat open voor hulpverlening in de thuissituatie bij hem en dit is inmiddels ook al opgestart.
4.2.
Door en namens de moeder is ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar is wel verweer gevoerd tegen de machtiging uithuisplaatsing. De moeder begrijpt dat de inzet van hulpverlening noodzakelijk is en dat er rust moet komen voor [de minderjarige] . De moeder staat dan ook volledig achter de tijdelijke uithuisplaatsing bij de vader. Daarbij wil de moeder wel dat [de minderjarige] in de weekenden bij haar en de grootmoeder moederszijde verblijft. Nu de moeder begrijpt dat zij op dit moment niet zelf voor [de minderjarige] kan zorgen en zij achter de plaatsing bij de vader staat, verzoekt zij het verzoek tot de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen. De komende tijd gaat de moeder hard aan de slag om te werken aan haar persoonlijke (verslavings)problematiek.
4.3.
De stiefvader heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het verzoek. Hoewel hij lange tijd mede-opvoeder van [de minderjarige] is geweest, denkt hij niet veel in te brengen te hebben nu hij geen gezag over [de minderjarige] uitoefent. De stiefvader is op dit moment voornamelijk bezig met de scheiding.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] omdat zij op haar jonge leeftijd al ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt. [de minderjarige] is in de opvoedsituatie bij de moeder getuige geweest van middelengebruik en verbaal geweld tussen de moeder en de stiefvader. De kinderrechter is bezorgd over de invloed die dit (gespeeld) heeft op de ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] kampt met zindelijkheidsproblematiek, komt moeilijk mee op school en functioneert op sociaal gebied op een lager niveau. Zij heeft dan ook een bovengemiddelde opvoedbehoefte en vraagt daardoor meer van haar opvoeder(s). Het is positief dat [de minderjarige] meer tot rust is gekomen nu zij doordeweeks bij de vader woont en dat haar zindelijkheidsproblematiek verminderd lijkt te zijn. Daarnaast is het positief dat zowel de vader als de moeder ter zitting hebben aangegeven open te staan voor hulpverlening. In het verleden is er echter al veel hulpverlening geprobeerd in te zetten in vrijwillig kader, maar dat is onvoldoende van de grond gekomen omdat zowel de vader als de moeder heel wisselend waren in het accepteren daarvan. Er is de afgelopen tijd ook wel heel veel gebeurd in het leven van [de minderjarige] . De kinderrechter is daarom van oordeel dat er een jeugdbeschermer bij [de minderjarige] betrokken moet worden, die zicht houdt op haar veiligheid en ontwikkeling en ervoor zorgt dat de juiste hulpverlening wordt ingezet voor haar én de ouders. Gelet op de forse zorgen die er zijn en omdat de complexiteit van de problematiek, wordt een termijn van één jaar passend en geboden geacht. De kinderrechter zal het verzoek tot de ondertoezichtstelling, waartegen geen verweer is gevoerd, dan ook toewijzen als verzocht.
5.3.
De kinderrechter is niet van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Een machtiging tot uithuisplaatsing is een ingrijpend middel dat alleen als uiterste redmiddel ingezet moet worden. In dit geval zou het gaan om een uithuisplaatsing bij de gezaghebbende vader, waarvoor een machtiging niet noodzakelijk is. Het is voor alle belanghebbende duidelijk dat [de minderjarige] op dit moment niet bij de moeder kan worden. De moeder wordt te veel in beslag genomen door haar persoonlijke problematiek en kan op dit moment dan ook niet voorzien in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . [de minderjarige] woont nu al enige tijd – met instemming van de moeder – bij de vader, waarbij zij in de weekenden bij de moeder (en de grootmoeder moederszijde) verblijft. Het is belangrijk dat dit voorlopig zo blijft, zodat er rust en duidelijkheid komt voor [de minderjarige] en dat zij weet waar zij aan toe is. Ter zitting hebben zowel de vader als de moeder uitdrukkelijk ingestemd met de (tijdelijke) plaatsing van [de minderjarige] bij de vader. Nu iedereen dit van belang en passend voor [de minderjarige] acht, vertrouwt de kinderrechter erop dat de plaatsing bij de vader ook zonder machtiging uithuisplaatsing doorgang blijft vinden. De kinderrechter zal het verzoek tot de machtiging uithuisplaatsing daarom afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 18 september 2024 tot 18 september 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het verzoek tot de machtiging uithuisplaatsing.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024 door mr. J.J. Peters, kinderrechter, in aanwezigheid van M.I. Klijn als griffier, en op schrift gesteld op 25 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.