ECLI:NL:RBDHA:2024:16297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/671982 / JE RK 24-1609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervangende toestemming voor medische behandeling van een minderjarige

Op 18 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoek om vervangende toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige, geboren in 2014. Het verzoek werd ingediend door de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift en een e-mail van de moeder, en heeft de zaak met gesloten deuren behandeld. De vader en de moeder zijn niet ter zitting verschenen, hoewel zij correct waren opgeroepen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarige, die bij de moeder woont.

Het verzoek strekt tot het verlenen van vervangende toestemming voor de inzet van een kindercoach en opvoedondersteuning in de thuissituatie van de moeder. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat de minderjarige last heeft van de echtscheiding van zijn ouders en dat er gedragsveranderingen zichtbaar zijn. De moeder heeft schriftelijk ingestemd met het verzoek, maar de vader heeft zijn toestemming niet gegeven, ondanks pogingen van de gecertificeerde instelling om contact met hem op te nemen.

De kinderrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 1:265h BW vervangende toestemming kan worden verleend voor een medische behandeling van een minderjarige, indien deze noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming weigert. Echter, de kinderrechter oordeelt dat de beoogde hulpverlening niet onder de definitie van medische behandeling valt, zoals vastgelegd in de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek afgewezen, hoewel hij het belang van de hulpverlening voor de minderjarige erkent. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. J.J. Peters, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.I. Klijn als griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/671982 / JE RK 24-1609
Datum uitspraak: 18 september 2024
Beschikking van de kinderrechter
Afwijzing verzoek vervangende toestemming medische behandeling
in de zaak van
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het procesverloop

1.1
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 5 september 2024;
  • het e-mailbericht van de moeder van 11 september 2024.
1.2
Op 18 september 2024 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
1.3
De vader en de moeder zijn niet ter zitting verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader en de moeder wel juist zijn opgeroepen.

2.Feiten

2.1
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.2
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3
[de minderjarige] woont bij de moeder.
2.4
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 december 2023 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 1 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1
Het verzoek strekt tot het verlenen van vervangende toestemming voor een medische behandeling van [de minderjarige] op grond van artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze medische behandeling betreft de inzet van een kindercoach van ’t Zorghuisje en opvoedondersteuning in de thuissituatie bij de moeder. De gecertificeerde instelling vindt de inzet van een kindercoach noodzakelijk omdat [de minderjarige] met iemand moet kunnen praten over de scheiding en de spanningen tussen de vader en de moeder. [de minderjarige] heel al veel meegemaakt in zijn leven en lijkt in een loyaliteitsconflict te zitten. Zowel thuis als op school is er een gedragsverandering bij hem zichtbaar. Verder is [de minderjarige] in de opvoeding moeilijk te corrigeren. Om die reden moet er opvoedondersteuning worden ingezet bij de moeder thuis. De moeder staat achter de inzet van hulpverlening. Met de vader heeft de gecertificeerde instelling – ondanks diverse pogingen – geen contact kunnen krijgen, waardoor de toestemming van de vader nog altijd ontbreekt. Om te kunnen starten met de hulpverlening heeft de gecertificeerde instelling de instemming van de gezaghebbende vader nodig. Nu die toestemming ontbreekt en er in het belang van [de minderjarige] niet langer gewacht kan worden met de inzet van hulpverlening, verzoekt de gecertificeerde instelling om vervangende toestemming van de kinderrechter.

4.De standpunten

4.1
De moeder heeft schriftelijk ingestemd met het verzoek, zo blijkt uit het e-mailbericht van 11 september 2024.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 1:265h lid 1 BW kan de kinderrechter vervangende toestemming verlenen voor een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar, indien die behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert.
5.2
De kinderrechter overweegt dat voor een uitleg van het begrip medische behandeling aansluiting dient te worden gezocht bij de begripsomschrijving zoals deze staat opgenomen in de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) en daarmee in artikel 7:446 BW en verder. Artikel 7:446 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder handelingen op het gebied van de geneeskunst wordt verstaan alle verrichtingen – het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen – ertoe strekkende een persoon van een ziekte te genezen, een persoon voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen.
5.3
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling ter zitting is naar het oordeel van de kinderrechter niet gebleken dat de beoogde inzet van een kindercoach van ’t Zorghuisje en opvoedondersteuning in de thuissituatie van de moeder onder de hiervoor genoemde begripsomschrijving valt en zodoende niet kan worden aangemerkt als een medische behandeling. Niet alleen gaat het niet om de behandeling van een ziekte, maar om als gevolg van de echtscheiding gevoeld intern conflict en daaruit voortvloeiend gedrag, ook gaat het niet om een behandeling die wordt uitgevoerd door een medicus of psycholoog. Om die reden zal het verzoek worden afgewezen. Dat neemt niet weg dat de kinderrechter het belang van de inzet van deze hulpverlening voor [de minderjarige] wel inziet. De gecertificeerde instelling heeft voldoende onderbouwd dat [de minderjarige] last heeft van de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en hij in toenemende mate gedragsproblemen vertoont. Het is daarom in het belang van [de minderjarige] dat hij met een onafhankelijke derde kan praten en dat er opvoedondersteuning in de thuissituatie bij de moeder wordt ingezet. De kinderrechter heeft ter zitting begrepen dat de hulpverlening beschikbaar is en er onmiddellijk mee gestart kan worden. De kinderrechter vraagt zich af of de instemming van de vader hiervoor nodig is, nu het gebrek aan (expliciete) instemming van de vader enkel voortkomt uit het feit dat hij niet beschikbaar is of reageert en niet gebleken is dat de vader (gerichte) bezwaren tegen de behandeling heeft.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024 door mr. J.J. Peters, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.I. Klijn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.