ECLI:NL:RBDHA:2024:16148
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Kroatië
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een Iraakse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen. De minister stelde dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij aan Kroatië zou worden overgedragen voordat er op het beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechter heeft overwogen dat er relevante informatie is over de opvangvoorzieningen in Kroatië, die van belang kan zijn voor de beoordeling van het beroep van de verzoeker. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State had eerder vragen gesteld over de kwaliteit van de opvang in Kroatië, maar had nog geen uitspraak gedaan. Gezien de omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek van de verzoeker toe te wijzen.
De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst en bepaald dat de verzoeker niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat er op het beroep is beslist. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 875,00. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.