ECLI:NL:RBDHA:2024:16136
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting die op 30 juli 2024 heeft plaatsgevonden. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank overweegt dat de minister het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Frankrijk, dat dit verzoek heeft aanvaard.
De gemachtigde van eiser heeft op 23 juli 2024 laten weten dat hij geen gronden zou indienen en heeft eiser geadviseerd een andere gemachtigde te zoeken. Sindsdien heeft de rechtbank niets meer van eiser vernomen en zijn er geen gronden ontvangen. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser niet in verzuim is. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter P.J.M. Mol in aanwezigheid van griffier K.L.H. Thomas.