ECLI:NL:RBDHA:2024:16127
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de asielaanvraag van eiser in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had op 28 augustus 2024 besloten de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 23 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen hoeft te worden. Dit is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat een lidstaat een asielaanvraag niet in behandeling neemt als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard. De rechtbank oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser in Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Eiser heeft betoogd dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat zijn aanvraag in Nederland behandeld moet worden, met name omdat zijn vrouw en kinderen in Nederland zijn en een asielprocedure doorlopen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met deze omstandigheden en dat de belangen van de kinderen niet zodanig zijn dat de minister verplicht is om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van de minister.