ECLI:NL:RBDHA:2024:16126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/644983 / HA ZA 23-278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over bevoegdheid en verwijzing naar kantonrechter in huurovereenkomst tussen Airhub Airlines Limited en Corendon Airlines

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen Airhub Airlines Limited, gevestigd in Malta, en Corendon Airlines, gevestigd in Turkije, over de vraag of een geschil dat voortvloeit uit een wet-leaseovereenkomst door middel van arbitrage moet worden beslecht of dat de Nederlandse rechter bevoegd is. De rechtbank heeft op 9 oktober 2024 geoordeeld dat het geschil niet onder het arbitragebeding valt en dat de rechtbank bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank heeft de primaire incidentele vordering van Corendon tot onbevoegdverklaring afgewezen en de zaak verwezen naar de kantonrechter, omdat het geschil betrekking heeft op een huurovereenkomst, die onder de competentie van de kantonrechter valt. Airhub vordert in de hoofdzaak betaling van een aanzienlijk bedrag van Corendon, dat voortvloeit uit de verplichtingen uit de wet-leaseovereenkomst. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van Airhub toegewezen en bepaald dat Corendon deze kosten moet vergoeden. De zaak zal verder worden behandeld door de kantonrechter, waarbij partijen niet verplicht zijn om zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/644983 / HA ZA 23-278
Vonnis in incident van 9 oktober 2024
in de zaak van
AIRHUB AIRLINES LIMITEDte St. Julian’s (Malta),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaten: mr. J.P.M. Borsboom en mr. P.A. Brandsma te Rotterdam,
tegen
TURISTIK HAVA TASIMACILIK A.Ş., mede handelend onder de naam Corendon Airlines, te Istanbul (Turkije),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaten: mr. B.S. Friedberg en mr. J.G. Mahn te Amstelveen.
Partijen zullen hierna Airhub en Corendon genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 13 december 2023 en de daarin genoemde stukken;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring, met productie 1;
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties 31 en 32;
  • het tussenvonnis in incident van 31 juli 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de door Corendon overgelegde producties 2 tot en met 4;
  • de door Corendon overgelegde productie 3, in aanvulling op de eerder overgelegde productie 3.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2024. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert Airhub Corendon te veroordelen tot betaling aan Airhub van in totaal USD 12.707.884,09, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per jaar vanaf diverse ingangsdata, met veroordeling van Corendon in de proceskosten.
2.2.
Aan haar vordering legt Airhub het volgende ten grondslag. In mei 2022 hebben Airhub als verhuurder en Corendon als huurder een wet-leaseovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst rustte op Airhub de verplichting om een Airbus 330 inclusief bemanning (hierna: het vliegtuig) aan Corendon ter beschikking te stellen. Corendon heeft zich onder meer verbonden tot betaling van een tweemaal per maand verschuldigde vaste vergoeding voor een gegarandeerd minimum aantal blokuren en een maandelijks verschuldigde variabele vergoeding voor blokuren waarin Corendon gebruik heeft gemaakt van het vliegtuig boven het minimum aantal blokuren. Deze verplichtingen van Corendon zijn gepreciseerd in een bijlage bij de wet-leaseovereenkomst, genaamd Annex 2. Airhub vordert nakoming daarvan.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Corendon vordert vóór alle weren:
primair:dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen van Airhub, althans Airhub niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, althans haar deze ontzegt;
subsidiair:dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kantonrechter;
een en ander met veroordeling van Airhub in de kosten van deze procedure.
3.2.
Corendon legt aan de primaire incidentele vordering ten grondslag dat partijen in de wet-leaseovereenkomst een arbitragebeding zijn overeengekomen, op grond waarvan alle geschillen met betrekking tot de interpretatie, uitvoering of beëindiging van de wet-leaseovereenkomst definitief zullen worden beslecht door een arbitragehof. Aan de subsidiaire incidentele vordering legt Corendon ten grondslag dat het om een zaak betreffende een huurovereenkomst gaat en dat deze behoort tot de competentie van de kantonrechter.
3.3.
Airhub voert verweer ten aanzien van de primaire incidentele vordering. Zij voert daartoe aan dat artikel 8 van Annex 2 een rechtsgeldige forumkeuze voor de Nederlandse rechter bevat. De vordering in de hoofdzaak valt onder dat artikel en niet onder het arbitragebeding uit de wet-leaseovereenkomst. Deze vordering is namelijk gebaseerd op artikel 2 tot en met 7 van Annex 2 en alle gevorderde bedragen, met uitzondering van USD 84.527,09, zijn opgenomen in of gebaseerd op het in Annex 2 opgenomen betalingsschema. Het bedrag van USD 84.527,09 betreft de door Corendon per 15 november 2022 verschuldigde kostenvergoeding, die voortvloeit uit artikel 6 van Annex 2. Voor het geval de rechtbank oordeelt dat het geschil zowel onder het arbitragebeding uit de wet-leaseovereenkomst als onder artikel 8 van Annex 2 valt, merkt Airhub op dat in de wet-leaseovereenkomst een rangorderegeling is opgenomen. Een redelijke uitleg van die regeling brengt mee dat Annex 2 prevaleert boven de wet-leaseovereenkomst. Ten aanzien van de subsidiaire incidentele vordering refereert Airhub zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

Verklaart de rechtbank zich onbevoegd? Nee.

Internationale bevoegdheid
4.1.
Omdat Airhub is gevestigd in Malta en Corendon in Turkije, is er sprake van een zaak met internationale aspecten. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of de rechtbank de internationale bevoegdheid toekomt om de ingestelde vorderingen te beoordelen.
4.2.
Het is de vraag of de zaak valt onder het materiële toepassingsbereik van de Brussel I
bis-Verordening. [1] In principe is dit wel zo, aangezien de procedure een handelszaak betreft in de zin van artikel 1 lid 1 Brussel I
bis-Verordening. Maar voor zover de vordering valt onder een arbitragebeding, valt de zaak niet onder het materiële toepassingsbereik van de Brussel I
bis-Verordening (zie artikel 1 lid 2 aanhef en onder d Brussel I
bis-Verordening). In dat geval geldt op grond van artikel 1022 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en gelet op het beroep van Corendon op het arbitragebeding dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd dient te verklaren, tenzij het arbitragebeding ongeldig is.
Relevante bepalingen tussen partijen
4.3.
In de wet-leaseovereenkomst is, voor zover relevant, het volgende bepaald:
‘(…)
Wet Lease Rates
(ACMI Rates): As agreed in Annex 2 to this Agreement between Lessee and Lessor.
(…)
Applicable Law: The Parties agree on settling amicably all possible disputes that
might arise concerning the interpretation, accomplishment or termination of the Agreement. Should no amicable arrangement be possible within 30 (Thirty) days following the date of coming up of any dispute it is hereby agreed that any disputes shall be finally settled under the Rules of Conciliation and Arbitration of the International Chamber of Commerce (ICC) by a court of arbitration appointed in accordance with said Rules. The arbitration shall take place in The Netherlands and be held in English language.
Entire Agreement:
This Agreement including all its Annexes constitutes the entire agreement betweenthe parties and no additional items shall have any effect unless made and agreedin writing and shall be valid until all conditions of this Agreement have been fulfilled.
(…)
Miscellaneous (…)
(h) Schedule 1 and potential other Schedules and annexes of this Agreement form its integral part. In case of contradictions between the body of this Agreement and Schedule 1, the Schedule 1 shall prevail.
(…)’
In artikel 8 van Annex 2 is bepaald:
‘This Annex (both its form and substance) is governed by and be construed in accordance with the laws of The Netherlands (Dutch law and Dutch courts or Dutch arbitration rules and the Dutch Arbitration Court). Any dispute resulting from conclusion, performance, change or interpretation of this Annex shall be resolved by the competent courts of The Netherlands. Parties agree that courts of The Netherlands have jurisdiction to settle any disputes that may arise in connection with Agreement and this Annex and irrevocably submit to the jurisdiction of the courts of The Netherlands in respect of such disputes.’
Heeft Airhub afstand gedaan van het recht op toegang tot de overheidsrechter? Nee.
4.4.
Een arbitragebeding impliceert afstand van het recht op toegang tot het bij de wet ingestelde gerecht. Volgens vaste rechtspraak moet die afstand, evenals de afstand van andere fundamentele rechten, vrijwillig en ondubbelzinnig geschieden. Alleen ondubbelzinnige aanknopingspunten voor een afstand van toegang tot de overheidsrechter zijn voldoende voor het oordeel dat de wederpartij die afstand mocht begrijpen en verwachten. Corendon betoogt in dit verband dat uit het arbitragebeding in de overeenkomst (de bepaling
‘Applicable law’; hierna: het arbitragebeding) in samenhang met artikel 8 van Annex 2 volgt dat Airhub afstand heeft gedaan van de overheidsrechter en dat partijen (uitsluitend) arbitrage zijn overeengekomen.
4.5.
Nu partijen twisten over de uitleg van de tussen hen gesloten overeenkomst stelt de rechtbank voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet steeds kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.6.
In het onderhavige geval komt evenwel aan de (meest voor de hand liggende) taalkundige uitleg als uitgangspunt beslissende betekenis toe, omdat het hier gaat om een artikel in een annex bij een overeenkomst die is aangegaan tussen twee gelijkwaardige professionele partijen en die betrekking heeft op een zuiver commerciële transactie.
4.7.
Bovendien is hier nog het volgende van belang. Tijdens de zitting heeft Corendon toegelicht dat zij het voorstel voor de tekst van artikel 8 van Annex 2 (eerder) heeft gedaan in onderhandelingen met GetJet Airlines UAB, een zustermaatschappij van Airhub. [2] Volgens Corendon heeft GetJet Airlines UAB dit voorstel overgenomen en heeft GetJet Airlines UAB in reactie op dit voorstel het arbitragebeding uit de wet-leaseovereenkomst voorgesteld. Het arbitragebeding en artikel 8 van Annex 2 zijn daarna ook opgenomen in de wet-leaseovereenkomst respectievelijk Annex 2 tussen Corendon en Airhub.
4.8.
Uit het voorgaande blijkt dat artikel 8 van Annex 2, althans de relevante passages daarvan, eenzijdig door Corendon zijn geformuleerd, zodat ook om die reden aan de taalkundige uitleg als uitgangspunt beslissende betekenis toekomt. Maar ook het arbitragebeding is niet van Airhub afkomstig, maar – kennelijk – door Corendon overgenomen uit de wet-leaseovereenkomst met GetJet Airlines UAB. In ieder geval blijkt niet dat Airhub betrokkenheid heeft gehad bij het opstellen van het arbitragebeding.
4.9.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in het arbitragebeding arbitrage uitsluitend wordt voorgesteld voor geschillen over
“the Agreement”. Onder
‘the Agreement’valt niet Annex 2. Er is immers een aparte definitie
“Entire Agreement”waarmee bedoeld wordt:
“This Agreement including all its Annexes”(zie 4.3). Het arbitragebeding laat dan ook expliciet ruimte voor het afspreken van een afwijkende forumkeuze voor de annexen.
4.10.
Vervolgens is van belang wat er precies in artikel 8 van Annex 2 is bepaald. De eerste zin van het artikel heeft slechts betrekking op een keuze voor het toepasselijk recht. Alleen de tweede en derde zin hebben betrekking op de forumkeuze. Die zinnen luiden:
‘Any dispute resulting from conclusion, performance, change or interpretation of this Annex shall be resolved by the competent courts of The Netherlands. Parties agree that courts of The Netherlands have jurisdiction to settle any disputes that may arise in connection with Agreement and this Annex and irrevocably submit to the jurisdiction of the courts of The Netherlands in respect of such disputes.’
4.11.
Uit de tweede zin van artikel 8 van Annex 2 volgt dat de forumkeuze – anders dan het arbitragebeding expliciet betrekking heeft op Annex 2 (
“this Annex”). Als bevoegde rechter worden aangewezen de bevoegde gerechten in Nederland (
“the competent courts of The Netherlands”). Het
‘Dutch Arbitration court’wordt (anders dan in de eerste zin die ziet op het toepasselijke recht) niet genoemd. [3] Bovendien wordt in de eerste zin van artikel 8 van Annex 2 uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de Nederlandse rechtbanken (meervoud) en de arbitrage-instantie (enkelvoud) door gebruik van het (Engelse) woord (voor) ‘of’ (
‘the Dutch courts or the Dutch Arbitration court’). In de zinnen die betrekking hebben op de forumkeuze wordt melding gemaakt van ‘
(competent) courts of the Netherlands’(meervoud), zodat er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat daarmee de Nederlandse (overheids)rechter en niet een bepaalde arbitrage-instantie wordt bedoeld.
4.12.
Het betoog van Corendon dat de Nederlandse rechter op grond van het arbitragebeding niet bevoegd zou zijn om in het kader van een geschil over Annex 2 (ook) te oordelen over (bepalingen van) de wet-leaseovereenkomst is niet juist. Voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter is uitsluitend van belang of sprake is van een geschil over Annex 2, ongeacht of in verband daarmee (de uitleg van) bepalingen uit de
‘Agreement’aan de orde komen. Bovendien voorziet de door Corendon zelf voorgestelde derde zin van artikel 8 van Annex 2 juist uitdrukkelijk in de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in verband met geschillen over de
‘Agreement’. Een redelijke uitleg brengt onder de gegeven omstandigheden mee dat de Nederlandse rechter bij een geschil over Annex 2 ook bevoegd is om te oordelen over (bepalingen van) de wet-leaseovereenkomst.
4.13.
Gezien het voorgaande en uitgaande van een taalkundige uitleg van artikel 8 van Annex 2, ziet de rechtbank dan ook geen aanknopingspunten op grond waarvan Corendon mocht begrijpen of verwachten dat Airhub afstand deed van toegang tot de overheidsrechter in verband met geschillen die betrekking hebben op de verplichtingen uit hoofde van Annex 2.
4.14.
Het geschil in de hoofdzaak valt naar het oordeel van de rechtbank ook onder het toepassingsbereik van artikel 8 van Annex 2 en niet onder het arbitragebeding uit de wet-leaseovereenkomst.
4.15.
Zoals weergegeven onder 2.2, heeft Airhub aan haar vorderingen in de hoofdzaak ten grondslag gelegd dat Corendon zich moet houden aan de betalingsverplichtingen die zijn neergelegd in Annex 2 dat ziet op
‘Wet Lease Rates’(
‘as agreed in Annex 2 to this Agreement between Lessee and Lessor’; zie 4.3). Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de grondslag van de vorderingen in de hoofdzaak, sprake van een geschil in verband met de verplichtingen uit hoofde van Annex 2.
4.16.
De rangorderegeling uit de wet-leaseovereenkomst (onder
‘Miscellaneous’, sub h, tweede zin; zie 4.3) doet daar niet aan af. Deze regeling heeft gezien de bewoordingen uitsluitend betrekking op de verhouding tussen de wet-leaseovereenkomst en Schedule 1. Schedule 1 – dat in het onderhavige geval niet is opgesteld – is een vluchtschema en heeft dus geen betrekking op het betalingsschema van Annex 2.
Conclusie
4.17.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank bevoegd om van de vordering in hoofdzaak kennis te nemen. De rechtbank zal de primaire incidentele vordering afwijzen.
Verwijst de rechtbank de zaak naar de kantonrechter? Ja.
4.18.
De rechtbank stelt vast dat in artikel 8 van Annex 2 een rechtskeuze voor Nederlands recht is neergelegd. Artikel 93 aanhef en onder c Rv bepaalt welke aardvorderingen, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering, door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Daartoe behoren onder meer vorderingen betreffende een huurovereenkomst. Op grond van artikel 71 lid 2 Rv wordt een zaak die in behandeling is bij de (civiele) rechtbank en die verder door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, naar de kantonrechter verwezen. Op grond van artikel 71 lid 3 Rv beoordeelt de rechtbank de vraag of verwijzing naar de kantonrechter nodig is – voor zover daarvoor het onderwerp van het geschil bepalend is – aan de hand van haar voorlopige oordeel over het onderwerp van het geschil.
4.19.
Niet in geschil is dat de wet-leaseovereenkomst inhoudt dat Corendon een vliegtuig inclusief bemanning leaset/huurt van Airhub. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank betreffen de vorderingen van Airhub een huurovereenkomst. De subsidiaire incidentele vordering tot verwijzing naar de kamer voor kantonzaken wordt daarom toegewezen. Verdere beslissingen in deze zaak zullen worden genomen door de kantonrechter.
Proceskosten
4.20.
De rechtbank veroordeelt Corendon als de in het ongelijk gestelde partij in verband met de primaire vordering in de proceskosten van het incident. De proceskosten aan de zijde van Airhub worden als volgt begroot:
  • - salaris advocaat: € 1.228 (2 punten à € 614, volgens tarief II);
  • - nakosten: € 178, plus verhoging als het vonnis wordt betekend;
totaal: € 1.406.
4.21.
De proceskosten in verband met de subsidiaire vordering zal de rechtbank compenseren in die zin dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
wijst de primaire vordering in incident tot onbevoegdverklaring af;
5.2.
veroordeelt Corendon in de kosten in verband met de primaire vordering in het incident, inclusief nakosten, aan de zijde van Airhub begroot op € 1.406, te vermeerderen met € 92 extra aan nakosten, plus de kosten van betekening, wanneer het vonnis moet worden betekend;
5.3.
verklaart de onder 5.2 genoemde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van
de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Den Haag, op woensdag 23 oktober 2024 om 10.00 uur;
5.5.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren;
5.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen;
5.7.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht op grond van artikel 8 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken zal worden verlaagd en dat het eventueel te veel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort;
5.8.
Compenseert de proceskosten in verband met de subsidiaire vordering in die zin dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024. [4]

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking),
2.In de vergelijkbare Annex 2 in de wet-leaseovereenkomst die Cordenon heeft gesloten met GetJet Airlines UAB, is het betreffende artikel opgenomen, waarbij de hierna onderstreepte delen door Corendon zijn voorgesteld: ‘This Annex (both its form and substance) is governed by
3.Overigens is niet duidelijk welke arbitrage-instantie daarmee wordt bedoeld. In het arbitragebeding wordt daarentegen expliciet het ICC genoemd.
4.type: 3053