ECLI:NL:RBDHA:2024:16121
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de oplegging van een last onder dwangsom wegens overtreding van de Huisvestingswet en Huisvestingsverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2024, in de zaak tussen eisers en de burgemeester en wethouders van Den Haag, wordt het beroep van eisers tegen de oplegging van een last onder dwangsom beoordeeld. Eisers hebben een woning gekocht, die op 1 maart 2022 is ingeschreven, en verhuren deze woning. De woning ligt echter in een gebied waar opkoopbescherming geldt, wat betekent dat verhuur zonder vergunning niet is toegestaan. Verweerder heeft een last onder dwangsom opgelegd omdat eisers artikel 41 van de Huisvestingswet en artikel 5:27 van de Huisvestingsverordening hebben overtreden. De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eisers deze artikelen hebben overtreden en dat verweerder bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen. De rechtbank wijst erop dat de opkoopbescherming van kracht is geworden op 1 maart 2022, en dat de inschrijving van de woning op diezelfde datum heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat eisers, ondanks hun goede trouw, niet kunnen ontsnappen aan de gevolgen van de wetgeving. De rechtbank oordeelt verder dat de last onder dwangsom niet onevenredig is, aangezien eisers op de hoogte waren van de wetgeving en voldoende tijd hadden om hun situatie aan te passen. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen.