ECLI:NL:RBDHA:2024:16115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
09/190540-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, computervredebreuk en vernieling met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belaging, computervredebreuk en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2024 tot en met 9 juni 2024 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Dit omvatte het herhaaldelijk bellen, whatsappen en mailen naar de aangeefster, het sturen van brieven en cadeaus, en het gebruik van een trackingapp om haar te volgen. De verdachte heeft ook zonder toestemming haar woning betreden en haar dagboek gelezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafoplegging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een contact- en locatieverbod. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 4.039,99, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te laten behandelen en zich te houden aan de voorwaarden die door de reclassering zijn gesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/190540-24
Datum uitspraak: 8 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1984 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.R. Knobbout en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. T. Kocabas naar voren is gebracht.
[naam] , vertegenwoordigd door mr. N. Amine, advocaat, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en schadevergoeding gevorderd. Ter terechtzitting heeft [naam] het spreekrecht uitgeoefend.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in de periode van 1 februari 2024 tot en met 9 juni 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders
persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam] , door meermalen althans eenmaal, telkens
- te bellen en/of whatsappen en/of mailen naar [naam] en/of daarbij meermaals een nieuw telefoonnummer en/of emailadres en/of naam te gebruiken en/of
- brieven en/of kaarten te sturen aan die [naam] en/of
- naar de woning en/of het werk van die [naam] te gaan en/of
- die [naam] cadeautjes te sturen/geven en/of
- een of meer trackingapp's te gebruiken om die [naam] te volgen en/of te zien wanneer die [naam] niet thuis is en/of
- ( vervolgens) als die [naam] niet thuis is, wederrechtelijk haar woning binnen te dringen en/of daar te verblijven en/of
- het dagboek van die [naam] zonder haar toestemming te lezen en/of te fotograferen
met het oogmerk die [naam] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2024 tot en met 12 april 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten een iPad toebehorende aan [naam] , is binnengedrongen door het doorbreken van een beveiliging en/of met behulp van valse signalen of een valse sleutel, te weten door (onrechtmatig) gebruik te maken van de toegangscode om die iPad te openen, en hij vervolgens de gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of worden overgedragen door middel van voornoemd geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevond voor zichzelf en/of een ander heeft overgenomen, afgetapt en/of opgenomen;
3
hij, op of omstreeks 9 juni 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruit(en) van een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.Bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle drie aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 primair vrijspraak en subsidiair verkorting van de ten laste gelegde pleegperiode bepleit. Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.3.
Feiten 2 en 3
De rechtbank zal met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 2 (computervredebreuk)
1.
De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2024;
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, inclusief bijlagen, opgemaakt op 21 juni 2024 (p. 20-24 van PV II).
Ten aanzien van feit 3 (vernieling)
1.
De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2024;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam] , opgemaakt op 10 juni 2024 (p. 37-44 van PV I).
3.4.
Feit 1
3.4.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.2
Bewijsoverwegingen
De ten laste gelegde handelingen
De verdachte heeft ter terechtzitting de ten laste gelegde handelingen grotendeels bekend. Hij ontkent dat hij brieven en kaarten heeft gestuurd in de periode vermeld in de tenlastelegging en een trackingapp heeft gebruikt om de aangeefster te volgen. De brieven en kaarten zijn gestuurd vóór de ten laste gelegde periode en de trackingapp is gebruikt voor het transportbedrijf van de verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen dat de verdachte de aangeefster in de ten laste gelegde periode kaarten heeft gestuurd, maar zijn de overige onderdelen van feit 1, waaronder het sturen van brieven en het gebruik van een trackingapp om de aangeefster te volgen, wel bewezen. De rechtbank acht daartoe het volgende redengevend.
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 30 maart 2024 en in de maand vóór de aangifte (de rechtbank begrijpt: mei 2024) brieven heeft ontvangen van de verdachte. Deze verklaring is concreet en de rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Daarmee staat vast dat de verdachte in de ten laste gelegde periode brieven heeft gestuurd.
Uit het procesdossier volgt verder dat op de telefoon van de verdachte een trackingapp is aangetroffen en dat deze trackingapp op 2, 3 en 5 mei 2024 de locaties van een object met de naam ‘ferrari’ heeft weergegeven. Deze locaties komen nagenoeg overeen met de locaties waar de aangeefster zich op die dagen bevond. Daarnaast komt de route van de aangeefster tussen de verschillende locaties van 2 mei 2024 nagenoeg overeen met de route van het gevolgde object van die dag. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat ‘ferrari’ zijn bedrijfsvoertuig betreft. De overeenkomsten met de locaties van de aangeefster zijn volgens de verdachte te verklaren omdat hij wel eens op deze locaties is geweest om de aangeefster naar haar werk te brengen. De registratie van de data, tijden en de locaties door de trackingapp kloppen niet. Het betrof volgens de verdachte een Chinees product dat hij aan het testen was en de geregistreerde gegevens waren niet nauwkeurig. De rechtbank acht het onaannemelijk dat een trackingapp geheel willekeurig de verschillende locaties heeft geregistreerd waar de verdachte de aangeefster in het verleden wel eens naartoe zou hebben gebracht en dat deze registraties toevallig nagenoeg precies passen op de hierboven genoemde data. De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte om die reden als onaannemelijk terzijde. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode een trackingapp heeft gebruikt om de aangeefster te volgen.
Belaging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde belaging. De raadsman heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat bij de aangeefster sprake was van verwarrend gedrag waarbij het de verdachte niet duidelijk was geweest dat verder contact met hem ongewenst is. Ook tijdens het gesprek van 2 mei 2024, dat volgens de raadsman niet kan worden aangemerkt als een zogeheten stopgesprek, werd geen duidelijk signaal gegeven dat sprake zou zijn van strafrechtelijke vervolging als de verdachte dit gesprek zou negeren. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om de ten laste gelegde periode te verkorten, in die zin dat pas vanaf 2 mei 2024 sprake is van belaging. De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Vast staat dat de aangeefster op 1 februari 2024 de relatie met de verdachte heeft verbroken. De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat het hem wel duidelijk was dat de aangeefster toen de relatie niet meer wilde. Kort daarna, op 4 februari 2024, heeft de aangeefster de verdachte via Whatsapp nogmaals verzocht om haar met rust te laten. De aangeefster heeft toen ook het telefoonnummer van de verdachte geblokkeerd. Verder merkt de rechtbank het gesprek van 2 mei 2024 wel aan als een stopgesprek. De verbalisant die dit gesprek met de verdachte had, heeft verklaard dat hij de gevolgen duidelijk heeft uitgelegd. Bovendien volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte heel goed wist dat het om stalking (belaging) ging. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank in het procesdossier geen aanwijzingen dat de aangeefster de verdachte heeft uitgenodigd tot contact. Mede gezien het feit dat de verdachte geen of nauwelijks reactie kreeg op zijn (vele) Whatsappberichten, e-mails, telefoontjes en cadeaus, had het voor hem duidelijk moeten zijn dat zijn contact gedurende de gehele ten laste gelegde periode onwenselijk was.
De verdachte heeft desalniettemin de woning van de aangeefster betreden zonder haar kennis of toestemming. Vervolgens heeft hij foto’s gemaakt van diverse persoonlijke gegevens die waren opgeslagen op haar iPad en van haar dagboek. Dit gebeurde op tien verschillende dagen in de periode van ruim een maand na 11 maart 2024. Vervolgens heeft de verdachte een trackingapp gebruikt om de aangeefster te volgen op 2, 3 en 5 mei 2024. Bij al deze gedragingen is sprake van een zeer ernstige inbreuk op de privacy en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster.
Gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de ten laste gelegde gedragingen, zoals hierboven tot uitdrukking gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in de periode van 1 februari 2024 tot en met 9 juni 2024 wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster heeft gemaakt. Daarbij had hij het oogmerk om haar te dwingen iets te dulden, namelijk ongewenst contact, en vrees aan te jagen.
Op basis van het bovenstaande acht de rechtbank belaging wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 1 februari 2024 tot en met 9 juni 2024 te ’s-Gravenhage wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam] , door meermalen
- te bellen en whatsappen en mailen naar [naam] en daarbij meermaals een nieuw telefoonnummer te gebruiken en
- brieven te sturen aan die [naam] en
- naar de woning en het werk van die [naam] te gaan en
- die [naam] cadeautjes te sturen/geven en
- een trackingapp te gebruiken om die [naam] te volgen en
- als die [naam] niet thuis is, wederrechtelijk haar woning binnen te dringen en daar te verblijven en
- het dagboek van die [naam] zonder haar toestemming te lezen en te fotograferen
met het oogmerk die [naam] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;
2
hij in de periode van 11 maart 2024 tot en met 12 april 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk in een geautomatiseerd werk, te weten een iPad toebehorende aan [naam] , is binnengedrongen door het doorbreken van een beveiliging en met behulp van een valse sleutel, te weten door onrechtmatig gebruik te maken van de toegangscode om die iPad te openen, en hij vervolgens de gegevens die zijn opgeslagen door middel van voornoemd geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevond voor zichzelf heeft overgenomen;
3
hij op 9 juni 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van een auto die aan [naam] toebehoorden, heeft vernield.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden die de reclassering adviseert. Daarnaast vordert de officier van justitie een contactverbod voor de duur van vijf jaar en een locatieverbod voor de duur van drie jaar (maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr) ten aanzien van de aangeefster, met twee weken vervangende hechtenis per overtreding. De officier van justitie vordert de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en de 38v-maatregel.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Indien en voor zover de rechtbank een langere straf oplegt, heeft de verdediging de rechtbank verzocht om dit in voorwaardelijke vorm te doen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het locatieverbod. Een verboden gebied met een straal van tien kilometer vanaf het adres van de aangeefster levert volgens de verdediging een enorme inbreuk op de bewegingsvrijheid van de verdachte op, maar vijf kilometer zou wel kunnen. Verder verzoekt de raadsman om de voorlopige hechtenis onmiddellijk op te heffen dan wel te schorsen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende ruim vier maanden op indringende wijze zijn ex-partner gestalkt. Niet alleen heeft de verdachte veelvuldig gebeld en berichten gestuurd. Hij heeft nadat hij via verschillende communicatiekanalen was geblokkeerd door de aangeefster, met andere (voor de aangeefster onbekende) telefoonnummers geprobeerd om haar te bereiken. Ook ging hij op meerdere momenten naar de woning van de aangeefster toen zij niet thuis was en maakte foto’s van persoonlijke teksten uit haar dagboek. Hij volgde de aangeefster met een trackingapp en zocht haar op haar werk op, bij haar woning en op straat. Met zijn gedrag heeft hij de verzoeken van de aangeefster om te stoppen met contact zoeken volledig genegeerd. Hij heeft daarbij kennelijk alleen oog gehad voor de door hemzelf gevoelde drang om in contact te komen met de aangeefster omdat hij nog met vragen zit. Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan computervredebreuk en vernieling van meerdere ruiten van de auto van de aangeefster. De aangeefster heeft – niet alleen in de aangifte, maar ook op indringende wijze tijdens het uitoefenen van het spreekrecht ter terechtzitting – verklaard dat zij door het gedrag van de verdachte het gevoel heeft dat zij niet aan hem kan ontsnappen omdat hij alles van haar weet. Zij durft niet meer alleen over straat te gaan of alleen te zijn in haar eigen huis. Het gedrag van de verdachte heeft veel impact gemaakt op de aangeefster.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 augustus 2024. De verdachte is in de afgelopen vijf jaren niet veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro-Justitiarapportage over de verdachte van psycholoog drs. J. Yntema van 17 september 2024. De psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van stoornissen in het gebruik van stimulantia (cocaïne en MDMA; in vroege remissie) en cluster-B-persoonlijkheidstrekken. Ten tijde van het ten laste gelegde was dit ook zo. Verwacht wordt dat de verdachte beperkt in staat was om zijn impulsen te remmen en adequaat met zijn gevoelens van afwijzing, teleurstelling en/of boosheid (als gevolg van de relatieproblemen) om te gaan. Het is volgens de psycholoog mogelijk dat de verdachte ten tijde van de belaging onder invloed was van cocaïne, MDMA en/of alcohol. De psycholoog adviseert bij een bewezenverklaring de ten laste gelegde feiten in (licht) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico op belaginggedrag wordt door de psycholoog, mede vanuit klinische impressies, als matig ingeschat.
Volgens de psycholoog is behandeling van de verdachte geïndiceerd. Verwacht wordt dat de verdachte baat kan hebben bij een wekelijkse ambulante behandeling bij een forensische psychiatrische polikliniek. Aandacht voor het verbeteren van de emotie- en impulsregulatie en hulp bij het continueren van de abstinentie van middelen zijn daarbij van belang. Verder wordt verwacht dat de verdachte baat kan hebben bij psycho-educatie op relationeel vlak. Genoemde behandeling zou kunnen plaatsvinden in de vorm van ambulante behandeling van de verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht/meldplicht.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de Pro-Justitiarapportage. Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank er dan ook rekening mee dat de feiten de verdachte in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Reclasseringsrapport
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 19 september 2024. De reclassering erkent de noodzaak voor behandeling, niet alleen om het risico op voortzetting van het gedrag naar de aangeefster te verkleinen, maar ook met het oog op toekomstige partnerrelaties. Uit het onderzoek van de reclassering komt een hoog risico op recidive en geweld naar voren. Van belang wordt geacht dat er van meet af aan ingezet wordt op het beschermen van de aangeefster middels een contactverbod en een locatieverbod (met politieopvolging). Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, contact- en locatieverbod, meewerken aan middelencontrole en meewerken aan het verlenen van contact tussen de reclassering en toekomstige partners. Verder adviseert de reclassering een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr voor een periode van vijf jaren. Volgens de reclassering moeten de bijzondere voorwaarden en de maatregel dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde in licht verminderde mate aan de verdachte wordt toegerekend.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin de proceshouding van de verdachte mee. Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich nog altijd niet volledig verantwoordelijk voelt voor zijn gedragingen. Hij presenteert zich als slachtoffer op het moment dat hij ter verantwoording wordt geroepen en legt de schuld voor zijn gedragingen voornamelijk bij de aangeefster en zelfs bij de politie. Het gebrek aan zelfreflectie bij de verdachte acht de rechtbank zorgelijk. Mede daarom is een stevige stok achter de deur nodig.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal een groot deel hiervan, namelijk zes maanden, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank verbindt aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het contact- en locatieverbod. De rechtbank zal die verboden opleggen in de vorm van een artikel 38v Sr-maatregel (zie hierna). Zij ziet geen toevoegde waarde in het daarnaast opleggen van dezelfde verboden in de vorm van bijzondere voorwaarden. Ook zal de rechtbank het verboden gebied voor de verdachte vanaf het adres van de aangeefster beperken tot een straal van vijf kilometer, zoals de verdediging zelf heeft aangevoerd.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden en toezicht
Gelet op het reclasseringsadvies en het daarin tot uitdrukking gebrachte hoge risico op recidive en letsel, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.
De op te leggen maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, zal de rechtbank aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen in de vorm van een contactverbod met de aangeefster en een locatieverbod met een straal van vijf kilometer rondom de woning van de aangeefster. De maatregel zal worden opgelegd voor de duur van vijf jaren, zowel voor het contactverbod als het locatieverbod. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Dadelijke uitvoerbaarheid maatregel
De rechtbank ziet aanleiding te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend jegens de aangeefster zal gedragen.
Verzoek voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot onmiddellijke opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afwijzen. Gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de op te leggen straf weegt het strafvorderlijk belang zwaarder dan het persoonlijk belang van de verdachte. Ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis zal dus worden afgewezen.
Wel zal de rechtbank de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf (art. 72 lid 4 Sv).

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering van de benadeelde partij
[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 21.565,99, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 9.565,99 aan materiële schade en € 12.000,00 aan immateriële schade. De gevorderde materiële schade bestaat uit de kosten voor de aanschaf van een beveiligingscamera van € 39,99 en het bedrag aan gederfde inkomsten van € 9.526.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geadviseerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van materiële schade. De hoogte van de gevorderde gederfde inkomsten wordt betwist en de vordering is volgens de verdediging op dit punt onvoldoende onderbouwd. Voor wat betreft de kosten voor de aanschaf van de camera ontbreekt het causaal verband tussen de feiten en de noodzaak voor de aanschaf van de camera.
De verdediging heeft verder de hoogte van de gevorderde immateriële schade betwist en verzocht het te vergoeden bedrag voor een aanzienlijk minder bedrag toe te wijzen.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Camerakosten
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor de aanschaf van een camera rechtstreeks voortvloeien uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verontrustende misdrijven waarbij hij meerdere malen zonder kennis van de aangeefster in haar woning is geweest en daarbij veel persoonlijke informatie over haar heeft overgenomen. Dit heeft bij de aangeefster tot gevoelens van angst en onveiligheid in de eigen woning geleid. Om deze gevoelens te verminderen en zich weer veilig in haar woning te voelen, heeft zij een camera aangeschaft. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de camerakosten van € 39,99 toewijzen.
Gederfde inkomsten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van gederfde inkomsten. De vordering roept bij de rechtbank vragen op, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging. Het is voor de rechtbank niet – op een binnen het strafproces aanvaardbare manier – vast te stellen welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partij alsnog de gelegenheid geven voor een deugdelijke onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal naar billijkheid de immateriële schadevergoeding op een bedrag van € 4.000 vaststellen. Zij heeft hierbij gekeken naar vergelijkbare gevallen en gelet op de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij. De rechtbank acht de vordering voor het meerdere onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij alsnog de gelegenheid geven voor een deugdelijke onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusies
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 4.039,99, bestaande uit € 39,99 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente als volgt toewijzen:
- voor het bedrag van € 39,99: met ingang van 11 juni 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan;
- voor het bedrag van € 4.000,-: met ingang van 9 juni 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk voor schade die door die feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.039,99, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven bepaald, verschuldigd tot aan de dag dat het bedrag volledig is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 38v, 38w, 57, 138ab, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
belaging;
ten aanzien van feit 2:
computervredebreuk;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) MAANDENniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
3 (DRIE) JARENvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 4] , [postcode 3] ’s-Hertogenbosch en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen door FPP Reinier van Arkelgroep in Vught of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- meewerkt aan het verlenen van contact tussen de reclassering en toekomstige partners van de veroordeelde;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
legt op de
maatregel:
- dat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jarenop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam] (geboren op [geboortedag 2] 1989); en
- dat de veroordeelde zich voor de duur van
5 (vijf) jarenniet zal bevinden in een straal van 5 kilometer van de verblijfplaats van [naam] , op dit moment [adres 3] , [postcode 2] in [plaats 2] ;
beveelt dat de vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
twee wekenvoor iedere keer dat de maatregel wordt overtreden, met een maximum van zes maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
de voorlopige hechtenis
wijst af het verzoek tot onmiddellijke opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
de vordering van de benadeelde partij [naam] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van [naam] deels toe tot een bedrag van € 4.039,99, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt vast:
- het bedrag van € 39,99: vanaf 11 juni 2024 tot de dag van algehele voldoening;
- het bedrag van € 4.000: vanaf 9 juni 2024 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om het toegewezen bedrag van € 4.039,99, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven bepaald, te betalen aan [naam] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.039,99, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven bepaald, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
50 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Tsjapanova, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp rechter,
mr. N.B. Haverhoek rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2024.
Bijlage I: Bewijsmiddelenoverzicht
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024182864, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 tot en met 208 (PV I), doorgenummerd pagina 1 t/m 440 (PV II).
Ten aanzien van feit 1 (belaging)
1.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 24 september 2024, voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
Ik heb in februari en maart 2024 aan [naam] vanaf verschillende nummers Whatsappberichten gestuurd. Op het moment dat zij mij deblokkeerde, stuurde ik haar berichten via een ander nummer. Met mijn Apple Iphone 14 Pro Max heb ik tussen 26 april 2024 en 9 juni 2024 naar [naam] gebeld. Ik heb [naam] ook na 1 februari 2024 gemaild. Ook heb ik heb haar twee boeken en een broek gestuurd. Ik ben verschillende keren in de woning van [naam] geweest toen zij niet thuis was. Ik heb toen haar dagboek gelezen en daarvan foto’s gemaakt. Op 8 juni 2024 ben ik naar het café de [bedrijfsnaam] gegaan. Daar werkt [naam] .
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam] , opgemaakt op 10 juni 2024, (p. 37-44 van PV I), voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van stalking. Op 1 februari 2024 verbrak ik de relatie met [de verdachte] . Ik stuurde naar hem: Ik ben er klaar mee, ik vertrek. Ik vertelde niet waar ik naartoe ging, maar heb hem geblokkeerd en ben op het vliegveld gestapt naar Thailand.
Vorige maand heeft [de verdachte] nog iemand langs gestuurd met spullen en brieven.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 juni 2024 (p. 68-74 van PV I), voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
Op 13 maart 2024 werd de politie in Den Haag aangesproken door [naam] . Op dat moment liep [de verdachte] achter haar aan. [naam] gaf aan dat ze op dat moment lastig werd gevallen door [de verdachte] . [naam] verzocht politie of deze er voor wilde zorgen dat hij daar mee ophield en weg zou gaan. [naam] gaf aan dat zij niets met [de verdachte] te maken wilde hebben en dat de relatie tussen beiden was beëindigd. [de verdachte] is vervolgens door de politie meerdere keren gesommeerd en gevorderd weg te gaan, waaraan hij uiteindelijk gehoor gaf.
Met [de verdachte] heeft op 02-05-2024 "STOP" gesprek plaatsgevonden. Er is aan [de verdachte] duidelijk uitgelegd wat het doel was van een stopgesprek. Er is duidelijk aan [de verdachte] medegedeeld dat zowel [de verdachte] als [naam] elkaar met rust moesten laten.
Op 09-06-2024 meldt [naam] dat [de verdachte] , terwijl zij aan het werk was in het café in Den Haag, langskwam en voor een vervelende situatie zorgde en vervolgens weigerde te vertrekken. [de verdachte] werd door politie voor de toegangsdeur van het café aangetroffen.
Op 30 April 2024 heeft [naam] in contact met de wijkagent aangegeven dat [de verdachte] weer veel contact probeerde te zoeken met haar en ze graag wilde dat er een "STOP" gesprek met hem gehouden zou gaan worden.
STOPGESPREK:
************
Voornoemd "STOP" gesprek met [de verdachte] heeft op 02-05-2024 plaats gevonden en werd uitgevoerd door de hoofdagent van de politie-eenheid Oost-Brabant, genaamd [hoofdagent] .
[hoofdagent] gaf aan dat [de verdachte] zich tijdens het STOP gesprek imponerend gedroeg en dat men de indruk kreeg dat [de verdachte] niet voornemens was dat hij [naam] met rust zou gaan laten en daarmee mogelijk geen gehoor zou gaan geven aan het verzoek geen contact meer op te nemen met [naam] . [de verdachte] gaf tijdens het gesprek aan dat hij gelijk wilde bellen met [naam] , omdat hij het onterecht vond dat er een stopgesprek gevoerd moest worden. Er is aan [de verdachte] duidelijk uitgelegd wat het doel was van een stopgesprek. Er is duidelijk aan [de verdachte] medegedeeld dat zowel [de verdachte] als [naam] elkaar met rust moesten laten.
4.
Het geschrift, te weten e-mail aan aangeefster verzonden door de verdachte op 2 mei 2024 om 23:58 (p. 19 van PV II), voor zover inhoudende:
Stop met mij te beschuldigen als stalker of psychopaat of monster af te stempelen. Heb ik je ooit bedreigd? Jij bent getraumatiseerd door je eigen verleden en natuurlijk heb ik ook dingen niet goed gedaan tussen ons. Maar je ziet spoken dingen en verwacht dat er dingen gebeuren. Dingen die ik nooit zou doen.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 21 juni 2024 (p. 20-24 van PV II), inclusief bijlagen, voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
Ik heb de telefoon(s) van [de verdachte] bekeken.
Op 11 maart 2024 zijn foto's van de iPad van aangeefster genomen.
Op 13 maart 2024 heeft verdachte foto's gemaakt van een dagboekje van aangeefster in de woning.
Op 20 maart 2024 zijn foto's van de iPad van aangeefster genomen.
Op 21 maart 2024 heeft verdachte foto's gemaakt in de woning van notities op de iPad ondertekend door aangeefster.
Op 22 maart 2024 zijn foto's van de iPad van aangeefster genomen.
Op 4 april 2024 zijn foto's van de iPad van aangeefster genomen.
Op 5 april 2024 zijn foto's van de iPad van aangeefster genomen.
Op 6 april 2024 zijn foto's van de iPad van aangeefster genomen.
Op 7 april 2024 zijn foto's van de iPad van aangeefster genomen.
Op 12 april 2024 zijn foto's van de iPad van aangeefster genomen.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 21 juni 2024 (p. 136-138 van PV II), inclusief bijlagen, voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
Op de inbeslaggenomen telefoons van verdachte zijn er meerdere foto's aangetroffen van nieuwe telefoonnummers. Ik heb kunnen vaststellen dat aangeefster Whatsappberichten heeft ontvangen van de benoemde telefoonnummers.
Aangeefster heeft deze berichten van verdachte tussen 1 en 13 maart 2024 ontvangen.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 augustus 2024 (p. 227-231 van PV II), inclusief bijlagen, voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
Bij de verdachte [de verdachte] werden de volgende telefoons in beslag genomen:
1. Apple iPhone 14 Pro Max
2. Apple iPhone 11 Pro.
Ik zag dat de belgeschiedenis van beide telefoons met het nummer van aangeefster, welke is opgeslagen als " [bijnaam] ", grotendeels overeenkomt. Ik zag dat de belgeschiedenis op de Apple iPhone 14 Pro Max uit totaal 73 oproepen met ' [bijnaam] ' bestaat in de periode vanaf 27 april 2024 tot en met 9 juni 2024.
Ik zag dat de belgeschiedenis op de Apple iPhone 11 Pro in totaal 91 oproepen met het contact ' [bijnaam] ' in de periode vanaf 26 april 2024 tot en met 9 juni 2024 bevat.
Op 4 februari 2024 stuurt aangeefster: 'Laat me met rust. Je bent mijn man niet. Nooit geweest ook'. Dit betreft het laatste bericht welke is gestuurd door de aangeefster.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 augustus 2024 (p. 414-416 van PV II), inclusief bijlagen, voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
In proces-verbaal voorzien van nummer PL1500-2024182592-40 worden screenshots omschreven van een trackerapplicatie waarbij het object 'ferrari' werd gevolgd.
De locaties op 2 mei 2024 welke meerdere screenshots van de trackerapplicatie weergeven komen nagenoeg overeen met de werkelijke locaties waar aangeefster zich die dag bevond.
Op vrijdag 3 mei 2024 was aangeefster in Leiden waarbij zij om 08:44 uur haar parkeer applicatie heeft aangezet in zone 7108. De screenshot geeft ook een locatie in Leiden weer op de [adres 2] . Ik zie dat de [adres 2] ook gelegen is in zone BI met parkeerautomaat 7108.
Op zondag 5 mei 2024 was aangeefster op Buitenwater in Leidschendam. De screenshot van de trackerapplicatie geeft ook het Buitenwater in Leidschendam weer op 5 mei 2024.
Met de huidige kennis van de locaties van aangeefster op 2 mei 2024 en de screenshots van de trackerapplicatie, heb ik getracht om de route na te bootsen in Google Maps. Ik zag dat de route nagenoeg overeenkwam met de route welke weer is gegeven in de screenshot van de trackerapplicatie.