ECLI:NL:RBDHA:2024:161
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Libische nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 17 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser, die stelt dat hij in Oostenrijk geen zorgvuldige asielprocedure kan verwachten en vreest voor vervolging en onmenselijke behandeling in zijn land van herkomst. Eiser betoogt dat hij geen toegang zal hebben tot rechtsbijstand en dat hij in Oostenrijk dakloos dreigt te worden, wat zijn situatie zou verergeren. De rechtbank stelt echter vast dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Eiser heeft geen overtuigende informatie overgelegd die zijn vrees voor onmenselijke behandeling in Oostenrijk onderbouwt.
De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat de omstandigheden voor Dublinterugkeerders in Oostenrijk zo slecht zijn dat hij niet teruggestuurd kan worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.