ECLI:NL:RBDHA:2024:1609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
C/09/659124 / FA RK 23-9496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige na relatiebreuk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2024 een beschikking gegeven inzake de hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2020. De ouders, [moeder01] en [vader01], hebben een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kind. Na de breuk is de vader verhuisd naar [plaats02], terwijl de moeder in [plaats01] blijft wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het in het belang van [minderjarige01] is dat zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder is, gezien haar stabiliteit en de aanwezigheid van zijn zusje en broer in hetzelfde huis. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld die de co-ouderschapsregeling tot aan de basisschoolleeftijd waarborgt, met een week-op-week-af regeling tot september 2024. Na deze periode zal de zorgregeling veranderen, waarbij [minderjarige01] om de week bij de vader verblijft van vrijdag tot zondag en elke week een doordeweekse dag bij de vader doorbrengt. De rechtbank heeft de verzoeken van beide ouders ten aanzien van de crèche in [plaats02] afgewezen, omdat de moeder geen bezwaren meer heeft tegen de huidige regeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-9496
Zaaknummer: C/09/659124
Datum beschikking: 13 februari 2024 (bij vervroeging)

Hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

Beschikking op het op ingekomen verzoek van:

[moeder01]

de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr.drs. K. Moene te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[vader01] ,

de vader,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. G.I.H. Schulte te Almere.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, met zelfstandige verzoeken;
  • het aanvullend verzoek van de moeder, ingekomen op 24 januari 2024;
  • het F9-formulier van 26 januari 2024, met bijlagen, van de moeder;
  • het aanvullend verweer, met aanvullend verzoek van de vader, ingekomen
op 29 januari 2024.
Op 30 januari 2024 is de zaak op de zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen: de beide ouders bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de kinderbescherming is verschenen: mevrouw [naam01] .

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige01] bij de moeder en tot het treffen van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, in die zin dat [minderjarige01] bij de vader zal verblijven tot en met de zomer 2024 en daarna gedurende de schoolweken:
  • in de even weken: vrijdag uit crèche/school tot dinsdag naar crèche/school;
  • in de oneven weken: maandag uit crèche/school tot dinsdag naar crèche/school;
gedurende de schoolvakanties en feestdagen conform het schema, zoals opgenomen in productie 5 van het verzoekschrift.
Aanvullend verzoekt de vrouw:
De man te bevelen om binnen twee dagen na de door uw rechtbank te wijzen beschikking het plaatsingscontract van [minderjarige01] bij [kinderdagverblijf01] met onmiddellijke ingang schriftelijk op te zeggen, en aan de vrouw diezelfde dag bewijs van die schriftelijke opzegging te sturen;
De man te verbieden om – zonder schriftelijke toestemming van de vrouw – [minderjarige01] op een andere kinderopvang dan de kinderopvang op het [adres01] te [plaats01] ([wijk01]) in te (laten) schrijven, althans te laten opvangen, en de man aldus de verbieden [minderjarige01] (geheel of gedeeltelijk) van kinderopvang te (doen) veranderen,
en te bepalen dat de man een direct opeisbare, aan de vrouw te betalen, dwangsom van € 1.000,-- zal verbeuren voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat hij in gebreke zal blijven aan sub a en/of b te voldoen.
De vader voert verweer en verzoekt:
  • te bepalen dat [minderjarige01] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man, althans [minderjarige01] ingeschreven zal staan in de BRP op het adres van de man;
  • vast te stellen dat partijen sinds 1 september 2023 een co-ouderschap uitvoeren, inhoudende dat [minderjarige01] de ene week bij de man verblijft en de andere week bij de vrouw, waarbij de ouder bij wie [minderjarige01] is hem op woensdag naar de opvang/school brengt en de ouder naar wie [minderjarige01] toegaat hem die dat uit de opvang/school haalt en deze zorgregeling vast te stellen;
  • en daaraan toe te voegen dat wanneer [minderjarige01] op een woensdag ziek mocht zijn of vrij van school, anders dan in het kader van vakanties en vrije dagen, hij die dag bij de man zal verblijven. Wanneer [minderjarige01] bij de vrouw is, brengt zij [minderjarige01] op woensdagochtend om 09.00 uur bij de man. Is [minderjarige01] bij de man, dan haalt de vrouw hem op 17.00 uur op bij de man.
Aanvullend verzoekt de man:
- voor zover de toestemming van de vrouw voor de kinderopvang van [minderjarige01] bij [kinderdagverblijf01]
[locatie01] te [plaats02] aan de [adres02] , in de week waarin [minderjarige01] bij de man verblijft, zou (zijn komen te) ontbreken, vervangende toestemming te verlenen aan de man om [minderjarige01] daarvoor in te schrijven en ingeschreven te houden.

Feiten

  • Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
  • Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
  • [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2020 te [geboorteplaats01]
  • Partijen oefenen samen het gezag over de minderjarige uit.
  • De vrouw heeft drie kinderen uit een eerdere relatie:
- [kind01] , geboren op [geboortedatum02] 2005 te [geboorteplaats02] ;
- [kind02] , geboren op [geboortedatum02] 2005 te [geboorteplaats02] ;
- [kind03] , geboren op [geboortedatum03] 2017 te [geboorteplaats03] .
- [kind02] is overleden op 3 augustus 2023.
Standpunten van de beide ouders en van de Raad (kort samengevat op hoofdpunten).
Standpunt van de moeder
  • Het gaat nu beter met moeder. Zij ontvangt hulp (EMDR) om haar trauma, ontstaan door het overlijden van [kind02] , te verwerken.
  • Kort na het overlijden van [kind02] hebben de ouders in samenspraak met het Crisis interventie team (CIT) een voorlopige zorgregeling afgesproken met betrekking tot [minderjarige01] . Dat hield in een week-op-week-af-regeling. Het CJG is ook betrokken.
  • De vader wil dat [minderjarige01] twee dagen per week in [plaats02] naar de opvang gaat. Tot op heden ging hij vijf dagen per week in [plaats01] naar de opvang. Hier is hij gewend. Hij zal over een half jaar ook in [plaats01] naar school gaan.
  • De moeder vindt het in het belang van [minderjarige01] dat hij zijn hoofdverblijf heeft in zijn vertrouwde omgeving bij moeder en zijn zusje [kind03] en zijn broer [kind01] .
  • De moeder wist niet dat [minderjarige01] in [plaats02] , waar de vader inmiddels woont, naar een crèche gaat. Hier heeft zij geen toestemming voor gegeven. Zij is er door eigen telefonisch onderzoek achter gekomen dat [minderjarige01] op de maandagen en dinsdagen dat hij bij zijn vader verblijft, bij crèche [kinderdagverblijf01] in [plaats02] is ingeschreven zonder haar toestemming. Het CIT is van mening is dat het niet in het belang van [minderjarige01] is dat hij op twee verschillende crèches verblijft.
  • Moeder vindt het belangrijk dat de vader een uitgebreide rol speelt in het leven van [minderjarige01] , maar doordat vader nu in [plaats02] is gaan wonen vindt moeder een week op-week-af-regeling niet meer haalbaar. Na de zomer gaat [minderjarige01] naar de basisschool [naam school01] te [plaats01] ( [wijk01] ). Partijen hebben [minderjarige01] daar samen ingeschreven. De basisschool staat tegenover de crèche van [minderjarige01] . De kinderen gaan zo nu en dan al op bezoek bij de kleuterklassen zodat ze gewend raken aan hoe het er op school aan toe gaat.

Standpunt van de vader

  • Vader is van mening dat hij de stabiele factor is voor [minderjarige01] . Hij heeft een hechte band met zijn zoon en heeft met zijn werkgever afspraken gemaakt om in de week dat [minderjarige01] bij hem is, er zo veel mogelijk voor hem is. Na het overlijden van [kind02] heeft de vader de zorg van [minderjarige01] op zich genomen. Vader maakte zich ernstig zorgen over de psychische gesteldheid van moeder en over haar opvoedkundige capaciteiten in die periode. Omdat de vader in [plaats01] geen woning kon vinden na het verbreken van de relatie heeft hij een woning gehuurd in [plaats02] , omdat zijn familie daar woont. [minderjarige01] heeft met oma vaderszijde goed contact. Vader meent dat het in het belang van [minderjarige01] is dat hij zijn hoofdverblijf bij vader heeft. Bij de moeder gaat [minderjarige01] vijf dagen naar de opvang en bij vader slechts twee dagen. De rest van de week vult de vader zelf in. De vader vindt het in het belang van [minderjarige01] dat [minderjarige01] zo weinig mogelijk naar de opvang gaat, ook later als hij naar school gaat.
  • Vader heeft op de zitting gezegd dat hij er nu wel weer vertrouwen in heeft dat [minderjarige01] door de vrouw goed wordt verzorgd.
  • Per 1 september 2023 is de week-op-week-af-regeling getroffen in overleg met het CIT. Deze regeling verloopt goed. [minderjarige01] gaat sinds 4 december 2023 naar de kinderopvang in [plaats02] voor 2 dagen en vader heeft dat aan moeder gemeld via een whatsapp-bericht. De vader is het er niet mee eens dat [minderjarige01] naar basisschool [naam school01] gaat. Vader wil de co-ouderschapsregeling handhaven zoals deze nu is.
  • De man stemt in met de vakantieregeling zoals de moeder heeft voorgesteld.
Standpunt van de Raad
Het is voor [minderjarige01] goed dat zijn beide ouders betrokken zijn bij hem en dat de huidige co-ouderschapsregeling nu goed verloopt. Het is voor [minderjarige01] het allerbelangrijkst dat hij structuur heeft in zijn leven en dat er stabiliteit is. De Raad vraagt zich af wat de vader bindt aan [plaats02] , het zou voor beide partijen het makkelijkst zijn als vader weer in [plaats01] gaat wonen, nu beide partijen daar samen hebben gewoond. Een co-ouderschap met een jong kind waarbij de ouders zo ver uit elkaar wonen is niet haalbaar, omdat het reizen naar en van school voor een jong kind te vermoeiend is. De Raad hoort op de zitting dat [minderjarige01] het goed doet bij allebei de crèches en dat daar geen zorgen over zijn. Het is belangrijk voor [minderjarige01] dat beide ouders een gelijkwaardige rol in zijn leven spelen. Het zou mooi zijn als dat in de toekomst zo blijft, maar door de grote afstand tussen [plaats02] en [plaats01] is dat moeilijk te handhaven. De Raad hoort de vader zeggen dat hij er alles voor over heeft om de zorgregeling zo te houden. Dat zou een overweging kunnen zijn om terug te komen naar [plaats01] en samen met de moeder een co-ouderschapsregeling af te spreken.

Beoordeling

Hoofdverblijfplaats
Op grond van artikel 1:253a lid 2 aanhef en onder b van het BW, kan de rechter, in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, waaronder de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige01] is dat hij bij zijn moeder de hoofdverblijfplaats heeft. Daarvoor gelden de volgende overwegingen.
De moeder heeft een koophuis en het is voor haar ondoenlijk om naar [plaats02] te verhuizen. [minderjarige01] heeft er belang bij dat hij samen met zijn zusje [kind03] en zijn broer [kind01] in hetzelfde huis zijn basis heeft en van daaruit naar de zelfde school kan gaan als [kind03] . Dat de vader naar [plaats02] is verhuisd, is begrijpelijk omdat de familie van vader daar woont en omdat de oma van vaderszijde een goede band heeft met [minderjarige01] en een deel van de verzorgingstaken op zich neemt. Daar staat tegenover dat er geen zorgen meer zijn over de psychische gesteldheid van de moeder. Zij heeft nu psychologische hulp en maakt het naar omstandigheden weer goed, aldus een bericht van haar huisarts. Er zijn dan ook geen contra-indicaties om het hoofdverblijf bij haar te bepalen. Dat [minderjarige01] staat ingeschreven op de basisschool in de buurt van de woning van moeder en dat dit mogelijk gebeurd is zonder overleg met de vader staat er niet aan in de weg om het hoofdverblijf bij moeder te bepalen. Het is vooral in het belang van [minderjarige01] dat de situatie na het overlijden van [kind02] weer zo veel mogelijk wordt hersteld in die zin dat hij weer bij zijn broer [kind01] en zus [kind03] woont.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Op grond van artikel 1:253a tweede lid onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van één van hen een zorgregeling vaststellen. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Partijen zijn het er tijdens een schorsing van de zitting samen over eens geworden dat de co-ouderschapsregeling zoals hij nu is blijft bestaan tot het moment dat [minderjarige01] naar de basisschool gaat. Moeder heeft ook niet langer bezwaar bij het verblijf van [minderjarige01] op de crèche in [plaats02] in die periode, op de maandagen en dinsdagen.
Over de periode vanaf 1 september 2024, als [minderjarige01] naar de basisschool gaat, zijn partijen het niet eens geworden. Daar zal de rechtbank over beslissen.
De rechtbank acht het meest in het belang van [minderjarige01] dat er met ingang van 1 september 2024 een zorgregeling komt waarbij [minderjarige01] , nu vader in [plaats02] woont, elke veertien dagen een weekend bij vader verblijft van vrijdag uit school tot zondagavond 19.00 uur.
Daarbij ook elke week éen dag, bijvoorbeeld van donderdag uit school tot vrijdag naar school. Dat betekent wel dat [minderjarige01] in de vroege vrijdagochtend per auto naar [plaats01] moet worden gebracht. Dit is vermoeiend voor [minderjarige01] maar het belang van regelmatig contact met de vader weegt zwaar en geeft daarbij de doorslag. Mocht de vader weer in [plaats01] of in de omgeving gaan wonen dan staat het partijen uiteraard vrij om in overleg te gaan over een herstel van een co-ouderschapsregeling. Naar de rechtbank begrijpt zijn de ouders allebei betrokken bij de hulpverlening van een gezinscoach van Centrum Jeugd en Gezin, nu genaamd ‘Kracht’. Het is in het belang van [minderjarige01] dat beide ouders met behulp van de gezinscoach met elkaar in gesprek gaan om afspraken te maken over de wijze waarop zij met elkaar als ouders in de toekomst blijven communiceren.
Verzoeken ten aanzien van de crèche in [plaats02] .
De verzoeken van beide ouders ten aanzien van de crèche in [plaats02] worden afgewezen wegens gebrek aan belang. De moeder gaat er immers mee akkoord dat [minderjarige01] de week-op-week-af-regeling tot 1 september 2024 behoudt, en dat betekent dat de vader in de week dat [minderjarige01] bij hem is gerechtigd is om [minderjarige01] op een crèche in [plaats02] te laten verblijven op de maandagen en dinsdagen. Uit haar bewoordingen op de zittingen maakt de rechtbank op dat de moeder geen overwegende bezwaren meer heeft tegen deze situatie. Vervangende toestemming voor de vader om [minderjarige01] daar ingeschreven te houden is dan ook niet langer
nodig.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt het hoofdverblijf van [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2020 bij de moeder;
bepaalt ten aanzien van [minderjarige01] de volgende zorgregeling:
- tot aan de zomervakantie 2024 verblijft [minderjarige01] de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw, steeds afwisselend, waarbij de ouder bij wie [minderjarige01] is, hem op woensdag naar de opvang brengt en de ouder naar wie [minderjarige01] toegaat hem die dag uit de opvang haalt, in de zomervakantie geldt vervolgens de vakantieregeling;
met ingang van 1 september 2024 is [minderjarige01] bij de vader, om de week van vrijdag uit school tot zondagavond 19.00 uur, en ook elke week van donderdag uit school tot vrijdag naar school;
stelt vast dat partijen de vakantieregeling zijn overeengekomen, zoals weergegeven in bijlage 5 van het verzoekschrift van de moeder. Deze bijlage is aan deze beschikking gehecht;
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Don, kinderrechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2024.