ECLI:NL:RBDHA:2024:16038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
09/137570-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan poging tot ontploffing en wapenbezit

Op 7 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2000, die betrokken was bij een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing op 27 februari 2024 in Den Haag. De verdachte werd veroordeeld voor medeplichtigheid aan deze poging, waarbij levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen te duchten waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was geweest door medeverdachten naar de plaats delict te vervoeren. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een omgebouwd gaspistool en munitie, en aan een poging tot het verhandelen van wapens, waarbij hij een gewoonte had gemaakt van deze activiteiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaren op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 15.456,79, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/137570-24; 09/228419-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 7 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2000 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 23 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.P. Tuinenburg, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. L.A.R. Newoor, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Aan de verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd:
09/137570-24 (dagvaarding I)
1. primair een poging tot op 27 februari 2024 in Den Haag medeplegen van opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen met gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel;
1. subsidiair een poging tot medeplichtigheid aan op 27 februari 2024 in Den Haag opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen met gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel;
1. meer subsidiair het op 27 februari 2024 medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk stichten van brand en/of een ontploffing teweegbrengen;
2. het op 30 april 2024 in Rotterdam voorhanden hebben van een omgebouwd gaspistool, pistoolmunitie en een patroonmagazijn.
09/228419-24 (dagvaarding II)
1. een poging tot het in de periode van 8 februari 2024 tot en met 29 april 2024 in Capelle aan den IJssel verhandelen of overdragen van wapens van categorie II en II van de Wet wapens en munitie, terwijl hij daar een beroep of gewoonte van heeft gemaakt;
2. primair het in de periode van 2 februari 2024 tot en met 20 februari 2024 medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk stichten van brand en/of een ontploffing teweegbrengen;
2. subsidiair het in de periode van 2 februari 2024 tot en met 20 februari 2024 voorhanden hebben van een vuurwerkbom, te weten zes stuks Cobra 6 en een fles brandstof met tape aan elkaar vastgemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 2 februari 2024 werd door de bewoners van de woning op het adres [adres 1] in Den Haag een melding gedaan bij de politie. Zij vertelden dat zij een dreigbrief hadden ontvangen. Vervolgens is er op 20 en 22 februari 2024 gepoogd om een ontploffing teweeg te brengen dan wel brand te stichten bij deze woning. Op 20 februari 2024 werden twee verdachten op heterdaad aangehouden en is een explosief aangetroffen. Dit explosief bestond uit een ingetapet pakket met zes Cobra’s en een fles met brandbare vloeistof. Op 22 februari 2024 zag een bewoner van de woning aan de [adres 1] via een camerasysteem bij de voordeur dat een persoon de voordeur van de woning filmde. Op aanspreken was deze persoon in eerste instantie weggerend, daarna is deze persoon weer teruggekomen en heeft een vloeistof uitgegoten tegen de voordeur en de naastgelegen voordeur. Deze persoon probeerde de vloeistof in brand te steken, maar dit was niet gelukt. De persoon is weggevlucht. Door de politie zijn drie aan elkaar verbonden Cobra’s in beslag genomen. Op 27 februari 2024 heeft er een soortgelijk incident plaatsgevonden.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder feit 1 primair, feit 2 en bij dagvaarding II onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde. Indien en voor zover relevant, zal hieronder nader op het betoog van de officier van justitie worden ingegaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van al hetgeen hem ten laste is gelegd, met uitzondering van het bij dagvaarding I onder feit 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van dit feit heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt. Indien en voor zover relevant, zal hieronder nader op het betoog van de raadsman worden ingegaan.
3.4.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 dagvaarding II
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de vuurwerkbom die op 20 februari 2024 is aangetroffen onder een voertuig, die geparkeerd stond aan de [straatnaam] , voorhanden heeft gehad of heeft verworven. Deze vuurwerkbom bestond uit zes stuks Cobra 6 die met diverse lagen tape aan elkaar waren getapet. De lonten van de Cobra’s waren aan elkaar gebonden. Aan dit pakket zat ook een fles met brandstof getapet. De vuurwerkbom, en delen daarvan, zijn bemonsterd op mogelijke aanwezigheid van DNA-sporen. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 11 juli 2024 blijkt dat op de rugzijde van stukken tape afkomstig van de lonten, een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen is aangetroffen. Het NFI heeft vastgesteld dat het ongeveer 290 miljoen keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van de verdachte en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer het DNA afkomstig is van drie willekeurige onbekende personen. De rechtbank overweegt dat dit het enige wettige bewijs is dat de verdachte aan deze vuurwerkbom linkt. Verder is er geen relevante informatie waaruit blijkt dat de verdachte enige rol heeft gehad bij het incident van 20 februari 2024 of dat hij de vuurwerkbom voorhanden heeft gehad. Daarentegen heeft de verdediging aangevoerd dat het aannemelijk is dat er sprake is van contaminatie, omdat uit het dossier volgt dat het broertje van de verdachte de vuurwerkbom wel voorhanden heeft gehad. De avond dat het broertje de vuurwerkbom vast heeft gehad droeg hij kleding en, in het bijzonder, de handschoenen van de verdachte. De verdediging heeft aangevoerd dat op camerabeelden te zien is dat het broertje de vuurwerkbom vast heeft en dat het aannemelijk is dat het DNA van de verdachte door de handschoen op de rugzijde van de tape terecht is gekomen.
Op grond van het bovenstaande ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte in de periode van 2 februari 2024 tot en met 20 februari 2024 voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor het opzettelijk stichten van brand dan wel het teweegbrengen van een ontploffing dan wel dat hij de vuurwerkbom voorhanden heeft gehad. De rechtbank zal de verdachte van het bij dagvaarding II onder 2 primair en subsidiair vrijspreken.
3.5.
Incident 27 februari 2024 (dagvaarding I, feit 1)
3.5.1.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit – tenzij anders vermeld - de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024063165, van het onderzoek Port-Louis met onderzoeksnummer DH2R024020, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1107).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 15):
Op 27 februari 2024 zat ik, verbalisant, samen met mijn collega in een onopvallend dienstvoertuig. Wij waren aan het posten. Ik zag dat er twee personen richting het te bewaken object liepen en het pand observeerden. Persoon één had een boodschappentas bij zich.
Ik zag op dat moment de twee personen het portiek van het te bewaken object binnengaan. Wij zijn toen naar het portiek gelopen. Wij hebben ons gelegitimeerd als politie en hebben de twee personen naar beneden gepraat. Toen de twee personen naar beneden kwamen lopen hoorde ik dat één van de mannen riep: “rennen”. Ik ben achter deze verdachte aangerend. Ik zag dat de verdachte het tasje op de grond had laten vallen en dat hij zijn linker schoen verloor. Ik ben de verdachte uit het oog verloren. Mijn collega heeft persoon twee aangehouden.
Ik ben teruggelopen naar de tas en heb hier zicht op gehouden. Ik zag dat er een zwart object in de tas zat en dat er een rood draadje uit dit object kwam. Ik dacht dat het een explosief zou kunnen zijn.
2. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte [medeverdachte 1] , opgemaakt op 28 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 66 en 67):
Op 27 februari 2024 liep ik, verbalisant, samen met mijn collega richting het portiek en zag vervolgens dat de twee manspersonen in het portiek stonden. Ik zag dat een man in de richting van het Stuyvesantplein rende. Ik rende daar vervolgens achteraan. Ik hield de verdachte aan. Hij bleek later bekend als [medeverdachte 1] .
3. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte [medeverdachte 2] , opgemaakt op 28 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 118):
Verdachte
Achternaam: [medeverdachte 2]
Voornaam: [medeverdachte 2]
Op 27 februari 2024 hoorde ik, verbalisant,, dat collega's van de bewakingseenheid twee personen zagen rennen op de [straatnaam] ter hoogte van perceelnummer [huisnummer 1] te Den Haag.
Wij hoorden hen over de portofoon vertellen dat er een persoon was aangehouden en dat er een tweede persoon was weggerend. Wij hoorden dat collega's van cameratoezicht op een bewakingscamera een persoon zagen lopen. Deze persoon was exact gekleed als het opgegeven signalement. Wij troffen de omschreven persoon aan. Wij zagen dat hij gekleed was zoals het opgegeven signalement en dat hij een schoen miste. Wij hebben hem bevolen om op zijn knieën te gaan zitten en zijn handen in de lucht te houden.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 24 en 25):
De camerabeelden van de Ringdeurbel van perceel [adres 1] te Den Haag werden verstrekt. Dit betreft een fragment van 37 seconden.
27/02/2024
Verdachte één loopt de trap op en kijkt nadrukkelijk naar de deur van perceel [adres 1] te Den Haag. Verdachte één draait zich om, loopt een stukje de trap af en pakt een smartphone uit zijn rechterjaszak, waarna het scherm oplicht. De verdachte één draait zich vervolgens om en loopt weer richting de voordeur, waarbij hij de smartphone voor zijn gezichtsveld brengt. Ik hoor verdachte één vragen: “Is het deze?” Tijdens het stellen van deze vraag loopt de verdachte weer richting de voordeur van perceel 238 en richt hierbij de smartphone in de richting van de voordeur. Een mannenstem op de telefoon hoor ik zeggen: “ja toch (onverstaanbaar)”. Ik hoor de mannenstem via de telefoon nogmaals vragen: “kijken, kijken?. Ik zie dat verdachte één weer de smartphone richt op de voordeur van perceel [huisnummer 1] , waarna ik deze mannenstem hoor zeggen: “ja toch, ja toch”. Ik zie vervolgens dat verdachte één de smartphone weer in zijn rechterjaszak stopt en naar beneden de trap afloopt. Op de achtergrond zijn mannenstemmen te horen die zeggen: “politie, handen tegen de muur.”
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 20 en 21):
In de directe omgeving van de plaats delict werd een tas die weggegooid was door de verdachte [medeverdachte 2] aangetroffen. In deze tas bleek een explosief te liggen. Deze werd in het belang van het onderzoek in beslag genomen. Op verzoek van het onderzoeksteam werd de fouillering bekeken van verdachten. Dit om vast te stellen of de verdachten mogelijk in de gelegenheid waren geweest om het aangetroffen explosief aan te steken door middel van het bij zich dragen van een werkende aansteker. Bij het onderzoek aan de fouillering bleek dat de verdachte [medeverdachte 1] een aansteker bij zich droeg op het moment van zijn aanhouding. Er is getest of deze aansteker werkend was. Het bleek dat de aansteker volgens de normale manier te bedienen was en vervolgens een vlam gaf.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 26):
Op 27 februari 2024, bevond ik mij, verbalisant, aan de [straatnaam] te 's-Gravenhage. Ik kreeg de opdracht om forensisch onderzoek uit te voeren naar aanleiding van een aangetroffen explosief. Dit explosief werd aangetroffen naar aanleiding van de aanhouding van twee verdachten. Het explosief werd aangetroffen in een boodschappentas. Het explosief betrof twee flesvormige projectielen die door middel van zwarte tape aan elkaar geplakt waren.
Door een ter plaatse gekomen eenheid van de Explosieve Opruimingsdienst Defensie (EODD) werd het explosief onderzocht. Na onderzoek op deze locatie bleek dat het totaal gewicht van het pakket 2486 gram betrof. Tevens bleek dat het ging om twee stuks zogenaamde Shells (vuurwerk), omwikkeld met zwarte tape.
7. Het deskundigenverslag, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) genaamd ‘Explosievenonderzoek aan een vermeende explosieve constructie aangetroffen aan de [straatnaam] in Den Haag op 27 februari 2024, opgemaakt op 8 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 1058, 1066 en 1067):
Conclusies
1. Wat is de opbouw van de vermeende explosieve constructie?
De constructie is opgebouwd uit twee Shells en kan worden geclassificeerd als een zogenaamde ‘geïmproviseerde (=zelfgemaakte) explosieve constructie’. De constructie bestond uit twee (vuurwerk)Shells die tegen elkaar aan getapet waren met zwarte verstevigde tape. Het snellont van beide Shells komt samen tot één snellont met aan het uiteinde een groen vuurwerklont. De verwachting is dat, wanneer het groene vuurwerklont aan het uiteinde wordt aangestoken, beide Shells gelijktijdig tot ontploffing zullen komen.
2. Wat is de uitwerking en gevaarzetting wanneer deze constructie tot ontploffing komt?
Bij de twee explosies treden effecten als hitte, kortstondige vuurverschijnselen en een drukgolf. Door de vuurverschijnselen kunnen in de omgeving aanwezige brandbare materialen ontsteken en zo tot brand leiden.
Bij de beproeving zijn door de explosieve kracht van de tweede simultane explosie (van de breekladingen van beide Shells) de Shells volledig verscherft en is de betontegel compleet kapotgeslagen en deels vergruisd waardoor fragmenten met een hoge snelheid in de rondte worden geslingerd. Tevens trad een zeer luide knal waarbij op 25 meter afstand een geluidsdruk van 140,8 dB(AI) werd geregistreerd.
Vooral door de rondvliegende fragmenten en de knal ontstaat gevaar voor letsel voor eventueel in de directe nabijheid aanwezige personen ten tijde van de tweede ontploffing. Het gevaar voor personen is sterk afhankelijk van waar de persoon zich bevindt ten tijde van de ontploffing:
- voor personen binnen een afstand van één tot enkele meters (in een vrije baan) is zeer ernstig lichamelijk letsel een gegeven;
- tot op enkele tientallen meters afstand van de ontploffing (in een vrije baan) is er gevaar voor lichamelijk letsel tot dodelijk letsel;
- tot op een afstand van circa 25 meter is er voor een personen zonder gehoorbescherming in ieder geval gevaar voor (al dan niet permanente)
gehoorschade.
Wanneer deze explosieve constructie in bijvoorbeeld stedelijk gebied tot ontploffing
zou zijn gebracht kan, afhankelijk van de afstand, materiële schade ontstaan aan
direct in de nabijheid aanwezige omgevingsmaterialen (bijvoorbeeld woningen en
auto's). Het gevolg is dat er secundaire scherfwerking optreedt van deze omgevingsmaterialen. Dit vergroot de gevaarzetting voor personen en andere
goederen.
3. Valt een dergelijke constructie onder de Wet wapens en munitie?
Technisch gezien voldoet de explosieve constructie aan de definitie van:
‘een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing’, zoals vermeld in artikel 2, lid 1, categorie II, 7° van de Wet wapens en munitie.
8. Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 1] 's-Gravenhage), opgemaakt op 29 februari 2024, van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024057902, van het onderzoek Triolet met onderzoeksnummer DH2R024020, voor zover inhoudende (p. 39):
Omschrijving onderzoekslocatie
De onderzoekslocatie betrof een open portiek voor de woningen van de [adres 1]
, [huisnummer 2] , [huisnummer 3] en [huisnummer 4] te 's-Gravenhage. Deze woning bevonden zich op de eerste en tweede woonlaag welke allen boven winkelruimtes gesitueerd waren. Het portiek is de enige looproute vanuit de woningen naar de straat toe. Het open portiek is te bereiken via het trottoir van de Juliana van Stolberglaan.
9. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 april 2024, voor zover inhoudende (p. 453, 455, 457 t/m 460):
Onder de verdachte [medeverdachte 1] werd een mobiele telefoon in beslag genomen. Deze werd onderzocht en op basis van deze gegevens konden van zijn telefoon de GPS data in kaart worden gebracht. Daaruit bleek dat deze telefoon de volgende route had afgelegd:
27-02-2024 omstreeks 19.30 uur Station Schiedam centraal
27-02-2024 omstreeks 19.50 uur omgeving BP [adres 2] te Rotterdam
27-02-2024 omstreeks 20.05 uur Zevenkampse Ring te Rotterdam
27-02-2024 omstreeks 21.30 uur plaats delict [straatnaam] te Den Haag.
Op basis van de vergelijkingen van de verkeersgegevens van de locatie Schiedam (Schiedam Centraal station) en de plaats delict, gelegen aan de [straatnaam] bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] overeenkomstig was. Dit telefoonnummer bleek gekoppeld aan het telefoontoestel voorzien van het imei-nummer: [telefoonnummer 2] (1). Ten einde de identificatie van de gebruiker van dit telefoontoestel, alsmede diens rol vast te stellen werden de verkeersgegevens gevorderd over de periode van zes maanden.
1
onderzoek gebruiker telefoon: [telefoonnummer 2] (1)
Conclusie:
Het lijkt aannemelijk dat [de verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 2000 te [geboorteplaats] de gebruiker is van de mobiele telefoon voorzien van het imei-nummer: [telefoonnummer 2] (1), omdat de meest gebelde tegencontacten zijn vriendin en moeder zijn. Tevens valt zijn woonadres binnen het theoretisch bereik van een basisstation waar veelvuldig contact mee wordt gelegd. Daarnaast blijkt dat locatiegegevens van de onderzochte telefoon overeenkomen met de locatiegegevens van [de verdachte] toen hij is aangehouden op 9 december 2023 en 13 december 2023.
2
onderzoek verkeersgegevens 27 februari 2024
Op basis van bevindingen blijkt dat de gebruiker van de onderzochte telefoon op 27 februari 2024 tussen 18.10 uur en 19.25 uur een verplaatsing heeft gemaakt vanuit Capelle aan den IJssel naar de omgeving van de Overschieseweg te Schiedam. Omstreeks dat tijdstip werden de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgehaald bij station Schiedam. De verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden vervolgens met een auto overgebracht naar de wijk Zevenkamp te Rotterdam. Vanuit deze wijk verplaatsten zij zich naar de plaats delict in Den Haag. Op basis van de basisstations waar contact mee was gelegd blijkt dit overeen te komen.
De onderzochte telefoon maakt tussen 21.23 uur en 22.04 uur een verplaatsing, vanaf de omgeving van de plaats delict naar Zoetermeer en daarna weer terug naar Rotterdam. De verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden omstreeks 21.34 betrapt op de plaats delict. De verplaatsing van deze telefoon past dus volledig binnen het scenario dat de gebruiker van deze telefoon er vandoor is gegaan om een aanhouding van zichzelf te voorkomen.
Conclusie:
Op basis van de verkeersgegevens blijkt dat de gebruiker van de mobiele telefoon met het imei-nummer: [telefoonnummer 2] (1), op 27 februari 2024 tussen 19.25 uur en 21.23 uur dezelfde route aflegde als de telefoon van de verdachte [medeverdachte 1] .
10. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 april 2024, voor zover inhoudende (p. 461 t/m 465):
Als verdachte van betrokkenheid bij de poging tot het teweegbrengen van een explosie werd ook aangemerkt [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 2] 1995. Vanuit zijn woning werden na een doorzoeking onder andere een mobiele telefoon in beslaggenomen die voorzien is van het imei-nummer [IMEI-nummer 2] .
1
onderzoek plaatsbepaling telefoon 27/02/2024
Op basis van deze verkeersgegevens blijkt dat de onderzochte telefoon op 27 februari 2024 tussen 19.19 uur en 19.29 uur een verplaatsing maakte vanuit Rotterdam naar de omgeving van de Overschieseweg te Schiedam. Deze locatie is in de directe omgeving gelegen van station Schiedam Centraal waar de verdachte [medeverdachte 1] werd opgehaald. Vervolgens is er een reisbeweging te zien naar de omgeving van de Barbizonlaan te Capelle aan den IJssel, alwaar de BP, gevestigd aan de [adres 2] te Rotterdam gelegen is. Hierna maakte de onderzochte telefoon tussen 20.28 uur een reisbeweging vanuit Rotterdam, via de omgeving van Airport Rotterdam/The Hague naar Den Haag, omgeving Laan van Nieuw Oost Indie.
Dit betreft de directe omgeving van de plaats delict.
Ik stelde tot slot vast dat de telefoon tussen 21.17 uur en 21.53 uur een reisbeweging maakte vanuit Den Haag naar Rotterdam. Omstreeks 21.30 uur werden de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrapt op de plaats delict.
Conclusie:
Op basis van deze gegevens blijkt dat de telefoon die toegeschreven kan worden aan de verdachte [medeverdachte 3] dezelfde reisbeweging maakte als de telefoon die toegeschreven kon worden aan de verdachte [medeverdachte 1] .
11. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 april 2024, voor zover inhoudende (p. 466 en 470):
Binnen dit proces-verbaal van bevindingen worden de verkeersgegevens van telefoons die toegeschreven werden aan de verdachten als hierna genoemd onderling met elkaar vergeleken.
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 2] 1995 (telefoonnummer [telefoonnummer 3] )
- [de verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 2000 (telefoonnummer [telefoonnummer 1] )
Conclusie:
Op basis van deze vergelijkingen blijkt dat de mobiele telefoons van de verdachten [medeverdachte 3] en De Jong op 27 februari 2024 tussen 18.00 uur en 24.00 uur dezelfde reisbeweging maken. Daarnaast blijkt dat deze reisbewegingen ook nog binnen hetzelfde tijdsbestek plaatsvinden. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de beide verdachten tezamen hebben gereisd of vlak na elkaar dezelfde route hebben afgelegd.
12. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 april 2024, voor zover inhoudende (p. 263 t/m 266):
Ik, verbalisant, deed onderzoek in de telefoon van [medeverdachte 1] naar de Snapchat gebruikersnaam [gebruikersnaam] . Ik zag dat er 17 hits waren bij de Call logs. Deze 17 hits betroffen allemaal telefoongesprekken via Snapchat op 27 februari 2024. De gesprekken betroffen inkomende, uitgaande en videogesprekken. De gesprekken betroffen gesprekken op 27 februari 2024 tussen 20:48 tot en met 21:23 uur.
Ik zag dat er 3 hits waren bij de chatgesprekken. Bij 2 hits waren alle chats niet meer zichtbaar of verwijderd. Ik zag dat er bij de 3° hit 21 chats te lezen waren. Dit betroffen chatgesprekken in Snapchat. De chatgesprekken betroffen gesprekken op 27 februari 2024 tussen 20:23 uur tot en met 21:36 uur.
Uit deze chats kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 1] contact heeft met de gebruiker [gebruikersnaam] . Het lijkt erop dat [medeverdachte 1] instructies krijgt van [gebruikersnaam] . lnspanje010 zegt namelijk:
-
Je hem Mbma in die tas als die Je vraagt;
-
Kijk ook voor je tel laden ondertussen;
-
Jaaa kijk een goeie plek bij die flat bij de fietse pro's.
[medeverdachte 1] lijkt [gebruikersnaam] op de hoogte te houden:
-
We zijn erin 4 min;
-
Dan moeten we die [bijnaam 1] ergens droppen en naar jou komen toch.
13. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 april 2024, voor zover inhoudende (p. 268):
Onderzoek Snapchataccount [gebruikersnaam] :
Op basis van het vorderen van de gebruikersgegevens bleek dat het Snapchataccount aangemaakt was via het IP adres: [IP-adres] . Dit IP-adres bleek toe te behoren aan het adres [adres 3] te Rotterdam. Het telefoonnummer wat gebruikt was voor de verificatie van het Snapchataccount bleek te zijn [accountnummer] .
Conclusie:
Op basis van de bevindingen blijkt het meer dan zeer waarschijnlijk dat het Snapchataccount [gebruikersnaam] in gebruik is of in gebruik is geweest bij [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 2] 1995. De onderbouwing hiervoor
is dat:
- het adres [adres 3] te Rotterdam is zowel het historische als het huidige woonadres van [medeverdachte 3] ;
- het telefoonnummer [telefoonnummer 4] bleek op twee gecontroleerde momenten mee te reizen met [medeverdachte 3] .
14. Het proces-verbaal van verhoor van minderjarige verdachte [medeverdachte 1] , opgemaakt op 28 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 83, 87, 88 en 91):
Toen moesten wij via Google Maps naar dat adres toe. Het adres was iets met [straatnaam] nog wat [huisnummer 1] . Wij moesten lopen naar het adres. Toen liepen mijn
vriend en ik daar naartoe, we moesten onderweg video-bellen met de jongens die in de auto zaten waarmee wij vanuit Schiedam naar Den Haag waren gekomen. In dit voertuig zaten, naast mij en mijn vriend, twee anderen. Tijdens het lopen moesten wij blijven video-bellen met de twee jongens uit het eerste voertuig.
V: Wat was de afspraak die was gemaakt nadat je zou doen wat zij wilden? Zouden zij jullie weer ophalen?
A: Ja, bij een ander adres.
V: Met wie was jij hier aan het bellen?
A: Met de jongen van de auto vanuit Schiedam dat was de bijrijder.
15. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte 3] , op 19 september 2024 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:U vraagt of ik op 27 februari 2024 zelf in de auto reed. Gedeeltelijk. U vraagt of ik dus wel auto kan rijden. Ja. U vraagt wat ik bedoel met gedeeltelijk. Dat ik die dag een paar kilometer heb gereden.
16. U vraagt of ik naar Schiedam ben gereden als bestuurder om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op te halen. Dat klopt.
18. U vraagt of wij toen samen naar Zevenkamp zijn gereden. We zijn die dag naar Zevenkamp gereden.
21. U vraagt waarom ik ze heb opgehaald in Schiedam. Zij moesten vervoerd worden en dat heb ik gedaan. 22. U vraagt mij nogmaals of de verdachte bij mij in de auto zat toen ik [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ophaalde. Dat klopt.
23. U vraagt of het dus klopt dat de verdachte dus bij mij in de auto zat. Ja. 24. U vraagt of wij met zijn vieren naar Zevenkamp zijn gereden. Ja.
26. U zegt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op enig moment in Den Haag zijn aangekomen en u vraagt of ik hen hierheen heb gebracht. Ja.
16. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 april 2024, voor zover inhoudende (p. 473 en 474):
Vanuit de telefoon van de verdachte [medeverdachte 1] bleek dat hij via het snapchataccount [accountnaam 1] in contact was gekomen met de verdachte [medeverdachte 3] . Nadat hij kennelijk bij de verdachte [medeverdachte 3] in de auto was gestapt stuurde hij een foto naar het account [accountnaam 1] met de opmerking dat hij in de auto zat. Hierbij werd foto 1 gedeeld. Op deze foto is een deel van de bestuurder zichtbaar. Deze bestuurder is te beschrijven als volgt:
Man
Donkere huidskleur
Kort donker haar aan de rechterzijkant
Zwarte gewatteerde jas
Op basis van het vergelijken stelde ik vast dat ik overeenkomsten zag tussen de foto die gemaakt was van de verdachte [de verdachte] (foto 2) en de bestuurder vastgelegd op foto 1.
Ik zag de volgende overeenkomsten:
Overeenkomende huidskleur
Overeenkomende korte zwarte haar
Overeenkomende oorschelp
Overeenkomende zwarte gewatteerde jas.
3.5.2.
Bewijsoverwegingen
Feitelijke handelingen
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 27 februari 2024 geprobeerd hebben om een vuurwerkbom tot ontploffing te brengen in het portiek van de [adres 1] in Den Haag. Zij zijn met de vuurwerkbom het portiek binnengegaan en hebben middels een video/telefoongesprek geverifieerd of zij bij het goede adres waren. Voordat zij tot het aansteken van de vuurwerkbom konden overgaan zijn zij betrapt door twee verbalisanten die op dat moment het pand bewaakten. Dit blijkt uit de camerabeelden van de Ring deurbel en uit de waarnemingen van die verbalisanten. Een verbalisant heeft gezien dat [medeverdachte 2] een tas met daarin de vuurwerkbom heeft weggegooid toen hij probeerde te ontsnappen. Bij het onderzoek aan de fouillering bleek dat de verdachte [medeverdachte 1] een werkende aansteker bij zich droeg op het moment van zijn aanhouding. Zij waren dus in de gelegenheid om de vuurwerkbom daadwerkelijk tot ontploffing te brengen. De enige reden dat dit niet is gebeurd, is door het handelen van de politie.
Verder stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte, samen met de medeverdachte [medeverdachte 3] , de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van Schiedam naar Den Haag, in de buurt van de [straatnaam] , heeft gebracht. De telefoon van de verdachte heeft op 27 februari 2024 dezelfde route afgelegd als de telefoon van [medeverdachte 1] . Ook heeft de mobiele telefoon van de verdachte op die dag binnen hetzelfde tijdsbestek dezelfde reisbeweging gemaakt als de telefoon van [medeverdachte 3] . Deze reisbeweging was van Rotterdam naar de omgeving van het station Schiedam Centraal, naar de Capelseweg en vervolgens naar Den Haag in de directe omgeving van de plaats delict. Ook maken de twee telefoons dezelfde en een gelijktijdige reisbeweging vanuit Den Haag terug naar Rotterdam. Dat de vier verdachten samen vanuit Schiedam naar Den Haag zijn gereisd, wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie en de verklaring van [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij met zijn vriend [medeverdachte 2] en twee andere jongens in de auto zat die van Schiedam naar Den Haag reed. De verdachte [medeverdachte 3] plaatst de verdachte in die auto door te verklaren dat hij samen met de verdachte in de auto zat toen hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ophaalde in Schiedam en dat hij hen naar Den Haag heeft gebracht.
Medeplegen of medeplichtigheid?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte met zijn handelen strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor de poging tot het teweegbrengen van een ontploffing.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke samenwerking onvoldoende gebleken. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een grotere bijdrage heeft geleverd aan het feit dan het vervoer van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte bijvoorbeeld heeft bijgedragen aan het maken van de vuurwerkbom, het geven van instructies aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] of zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht. De bijdrage van de verdachte is van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewust samenwerking. De verdachte zal dan ook van het bij dagvaarding I onder feit 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Van medeplichtigheid is sprake als iemand hulp verleent bij een misdrijf dat door een ander wordt begaan. De rechtbank stelt voorop dat de verdachte, vanwege het vervoeren van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar het plaats delict, opzettelijk behulpzaam is geweest bij de poging tot het teweegbrengen van een ontploffing.
Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is echter ook vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op de behulpzaamheid zelf, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijk kans dat het delict zou plaatsvinden. De verdachte heeft in de avond drie personen vervoerd van Schiedam naar Den Haag. Hij heeft nabij de plaats delict gewacht en is weggereden omstreeks het moment dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden aangehouden. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat de afspraak was dat zij weer zouden worden opgepikt en daarna terug naar Schiedam zouden worden gebracht. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat de medeverdachte [medeverdachte 3] – met wie de verdachte in de auto zat – gedurende het misdrijf voortdurend telefonisch instructies heeft gegeven. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] volgt bovendien dat hij tijdens het lopen moest blijven videobellen met de twee jongens die in de auto zaten waarmee hij vanuit Schiedam naar Den Haag was gekomen. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich ervan bewust is geweest dat er zou worden gepoogd een ontploffing teweeg te brengen. Dit alles, zeker in onderlinge samenhang bezien, leidt dan ook tot het oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zou worden gepoogd om een ontploffing teweeg te brengen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte schuldig is aan het bij dagvaarding I onder feit 1subsidiair tenlastegelegde, medeplichtigheid aan een poging tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing.
Gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of door de ontploffing gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten zou zijn geweest, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang of het uit de gedraging voortvloeiende gevaar op het moment van het verrichten van die gedraging naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.
De rechtbank overweegt dat de vuurwerkbom bestond uit twee met tape aan elkaar vastgemaakte flesvormige projectielen Shellvuurwerk. Uit het rapport van het NFI blijkt dat bij twee explosies van een Shell effecten als hitte, kortstonde vuurverschijnselen en een drukgolf optreden. Door de vuurverschijnselen kunnen in de omgeving aanwezige brandbare materialen ontsteken en zo tot brand leiden. Bij een beproeving raken de Shells volledig verscherft en zorgen ervoor dat een betontegel compleet kapot wordt geslagen en deels is vergruisd. Hierdoor worden fragmenten in hoge snelheid in de rondte geslingerd. Het NFI heeft geconcludeerd dat vooral door de rondvliegende fragmenten en de knal gevaar voor letsel voor eventueel in de directe nabijheid aanwezige personen ten tijde van de tweede ontploffing ontstaat. Het gevaar voor personen is sterk afhankelijk van waar de persoon zich bevindt ten tijde van de ontploffing. Voor personen binnen een afstand van één tot enkele meters (in een vrije baan) is zeer ernstig lichamelijk letsel een gegeven. Tot op enkele tientallen meters afstand van de ontploffing (in een vrije baan) is er gevaar voor lichamelijk letsel tot dodelijk letsel. Tot op een afstand van circa 25 meter is er voor personen zonder gehoorbescherming in ieder geval gevaar voor (al dan niet permanente) gehoorschade. Wanneer de explosieve constructie in stedelijk gebied tot ontploffing
zou zijn gebracht kan, afhankelijk van de afstand, materiële schade ontstaan aan
direct in de nabijheid aanwezige omgevingsmaterialen (bijvoorbeeld woningen en
auto's). Het gevolg is dat er secundaire scherfwerking optreedt van deze omgevingsmaterialen. Dit vergroot de gevaarzetting voor personen en andere
goederen.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat op het moment dat de ontploffing teweeg zou zijn gebracht vanwege de plek (in een portiek met vier voordeuren, de enige looproute voor die woningen), het tijdstip (in de avonduren) en de enorme kracht van twee aan elkaar gemaakte Shells, naar ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat sprake was van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die woningen en toevallig voorbij lopende passanten en voor goederen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
3.6.
Voorhanden hebben wapen en munitie (dagvaarding I, feit 2)
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024063165, van het onderzoek Port-Louis met onderzoeksnummer DH2R024020, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1107).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 april 2024 (p. 477 en 478);
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 april 2024 (p. 509 t/m 513);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 april 2024 (p. 1106);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 april 2024 (p. 518 t/m 520);
5. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [de verdachte] , opgemaakt op 30 april 2024 (p. 622, 623 en 625).
3.7.
Poging verhandelen of overdragen van vuurwapens (dagvaarding II, feit 1)
3.7.1.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024063165, van het onderzoek Port-Louis met onderzoeksnummer DH2R024020, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1107).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 802, 804 t/m 806, 808, 809 en 812 t/m 822):
Tijdens de aanhouding van de verdachte [de verdachte] , werd een vuurwapen, evenals twee mobiele telefoons aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte. De mobiele telefoon met IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] is inslag genomen voor het onderzoek.
In de telefoon zijn kort en samengevat de volgende bevindingen opgedaan:
- Het Outlook-account gekoppeld aan deze is als volgt: [e-mailadres]
- Het lnstagram, Snapchat en TikTok account zijn gekoppeld aan " [codenaam] ".
- De telefoon bevat meerdere foto's en video's van de verdachte [de verdachte] zelf.
- In de telefoon meerdere foto's zijn van identiteitsdocumenten en persoonlijke post van de verdachte [de verdachte] .
Hieruit kan worden opgemaakt dat de verdachte [de verdachte] de gebruiker is van de onderzochte telefoon.’
In de telefoon zijn foto's en video's aangetroffen van een vuurwapen zeer gelijkend op het vuurwapen dat is aangetroffen bij de verdachte [de verdachte] tijdens zijn aanhouding. De foto's en video's van dit vuurwapen zijn op 15 april 2024 om 12:34:10 (UTC+0) gemaakt. De verdachte [de verdachte] beidt vervolgens op 17
april 2024 om 10:05:57 (UTC+0) uur te koop aan, met de bijbehorende tekst "sig sauer p320 9MM te koop” Hij was dus op 14 april 2024 al in het bezit van twee stuks van dit handvuurwapen.
In de telefoon zijn achttien verschillende foto’s van vuurwapens aangetroffen. Deze vuurwapens zijn te onderscheiden in vuistvuurwapens, semiautomatische vuurwapens, shotguns en patroonhouders/munitie. In de telefoon zijn diverse chatgesprekken aangetroffen waarbij de gebruiker, verdachte [de verdachte] , van het account " [accountnaam 3] " gekoppeld aan de onderzochte telefoon met IMEI: [IMEI-nummer 1] , vuurwapens te koop aanbiedt. Dit blijkt uit 350 chat gesprekken op de applicatie Snapchat, waarin de verdachte [de verdachte] vuurwapens te koop aanbiedt.
De periode waarin deze gesprekken hebben plaatsgevonden zijn tussen 8 februari 2024 en 29 april 2024. De in totaal 350 chat gesprekken zijn zeer op elkaar gelijkend. Omwille hiervan zijn in dit proces-verbaal enkel dertien gesprekken als bijlage toegevoegd en zijn drie daarvan uitgewerkt voor een impressie van de wapenhandel.
Gesprek 1:
Op 24-04-2024 om 13:15:23 (UTC+0) stuurt [bijnaam 2] :
Een video van een handvuurwapen met volle patroonhouder en een foto met “7.65 €1600”
Op 26-04-2024 om 07: 13:20 (UTC+0) stuurt [bijnaam 2] :
Eén keer expired media en de tekst: “€1500 9mm prijs kan besproken worden”
Op 26-04-2024 om 07:45:44 (UTC+0) stuurt [bijnaam 2] :
Eén video en een foto van dezelfde twee drum magazijnen met de tekst: “Drum 850”
Op 26-04-2024 om 11:47:35 (UTC+0) stuurt [bijnaam 2] :
Drie keer expired media en de tekst: Nog 1 over €1300”
Resumé gesprek 1:
Uit het eerste chatgesprek op 8 februari 2024 op de applicatie Snapchat met tegencontact " [accountnaam 2] " wordt vanaf het account " [codenaam] " drie foto's getoond van vuurwapens. In totaal worden 12 chat berichten vanaf " [codenaam] " gestuurd waarin onder de foto's van vuurwapens of expired media prijzen worden genoemd. Totaal bedraagt dit bedrag: 13.900 euro.
Gesprek 8:
Op 18-04-2024 om 11:23.07 (UTC+0) stuurt [bijnaam 2] :
Zeven keer expired media en de tekst: “M41- 9mm 45stuks passen in magazijn €2800”
Op 19-04-2024 om 20: 16:09 (UTC+0) stuurt [bijnaam 2] :
Eén keer expired media en de tekst: “Glock 17 + laadjes alles watje ziet op dat filmpje krijg je ook €4500”
Op 20-04-2024 om 10:04:43 (UTC+0) stuurt [bijnaam 2] :
Vier keer expired media en de tekst: “4250 als ie hem wilt met 1 normale la”
Resumé gesprek 8:
Uit het eerste chatgesprek op 7 april 2024 op de applicatie Snapchat met tegencontact "viezerik03" wordt vanaf het account " [codenaam] " 7 foto's getoond van vuurwapens, 1 van een machine geweer en 1 van drummagazijnen. In totaal worden 53 chatberichten vanaf " [codenaam] " gestuurd waarin onder de foto's van vuurwapens of expired media prijzen worden genoemd. Totaal bedraagt dit bedrag: 108.650 euro.
Resumé gesprek 9:
Uit het eerste chatgesprek op 21 april 2024 op de applicatie Snapchat met tegencontact "constateurr" wordt vanaf het account " [codenaam] " 5 foto's getoond van handvuurwapens. In totaal worden 7 chatberichten vanaf " [codenaam] " gestuurd waarin onder de foto's van vuurwapens of expired media prijzen worden genoemd. Totaal bedraagt dit bedrag: 6.850 euro. Het tegencontact "constateur" stuurt 1 bericht terug. In dit bericht wordt een handvuurwapen getoond met de vraag of het tegencontact er iets mee kan. " [codenaam] " vraagt hoeveel dat handvuurwapen kost.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 april 2024 (p. 477 en 478);
Op 30 april 2024 trad ik binnen in de woning [adres 4] te Rotterdam, bewoond door [de verdachte] . In de woning werd aangehouden: [de verdachte] .
In de woning werd inbeslaggenomen: 1 Sig Sauer vuurwapen met patroonhouder.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 948 t/m 957):
Op 19 juli 2024 ontving ik van de Districtsrecherche van District B een aantal foto's per e-mail. Mij werd gevraagd of ik een nader onderzoek wilde instellen in verband met de op de foto' s afgebeelde wapens.
Met betrekking tot het wapen afgebeeld op foto 1 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om een revolver van het merk Smith & Wesson, model lver Johnsen, in het kaliber .32 (zie foto 2). Tevens zijn op de foto 6 scherpe revolverpatronen te zien.
Met betrekking tot het wapen afgebeeld op foto 3 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om een gaspistool van het merk Jean Piere Fusil, model P320, (zie foto 4). Hierbij dient opgemerkt te worden dat gaspistolen vaak worden aangetroffen als wapens die zijn omgebouwd naar een scherp schietend vuurwapen.
Met betrekking tot het wapen afgebeeld op foto 5 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om een machinepistool model MP41, in het kaliber 9 mm (zie foto 6). Met een machinepistool kan automatisch gevuurd worden.
Met betrekking tot het wapen afgebeeld op foto 7 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om een machinepistool van het merk IMI model Uzi, in het kaliber 9 mm (zie foto 8). Met een machinepistool kan automatisch gevuurd worden.
Met betrekking tot de wapens afgebeeld op foto 9 en 10 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om een semi automatisch pistool van het merk Heckler & Koch, model 4, kaliber onbekend (zie foto 11). Op foto 10 is tevens een patroonmagazijn met scherpe munitie te zien.
Met betrekking tot het wapen afgebeeld op foto 12 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om een pistool van het merk Walther, model P22, (zie foto 13). Dit model is zowel verkrijgbaar in gas/ alarm als scherp schietend pistool. Hierbij dient opgemerkt te worden dat Walther P22 gaspistolen vaak worden aangetroffen als wapen die zijn omgebouwd naar een scherp schietend vuurwapen. Op de foto is tevens een patroonmagazijn te zien met scherpe munitie.
Met betrekking tot het wapen afgebeeld op foto 14 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om een semi automatisch pistool van het merk Glock, mogelijk model 23, in het kaliber 9 mm (zie foto 15).
Met betrekking tot het wapen afgebeeld op foto 16 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om een gas cq alarmpistool merk onbekend, model SigSauer P320, daar het voorste wapen voorzien is van een zgn PTB nummer. (zie foto 17). Hierbij dient opgemerkt te worden dat voornoemd pistool vaak wordt aangetroffen als wapen die zijn omgebouwd naar een scherp schietend vuurwapen.
Met betrekking tot het wapen afgebeeld op foto 20 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om het zelfde wapen als afgebeeld op foto 16.
Met betrekking tot het wapen afgebeeld op foto 18 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om een gas- cq alarmpistool van het merk Retay, model 17 (zie foto 19). Hierbij dient opgemerkt te worden dat voornoemd pistool vaak wordt aangetroffen als wapen dat is omgebouwd naar een scherp schietend vuurwapen.
Met betrekking tot het wapen afgebeeld op foto 21 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om een semi automatisch pistool van het merk Glock, model 17 Gen 4, in het kaliber 9 mm (zie foto 22). Op de foto zijn tevens 3 patroonmagazijnen te zien met scherpe munitie.
Met betrekking tot het wapen afgebeeld op foto 23 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om een geweer (zgn shotgun/ pumpaction) merk en model onbekend (zie foto 24).
Met betrekking tot de voorwerpen afgebeeld op foto 25 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om patroonmagazijnen (zgn drummagazijnen) bestemd voor een vuurwapen merk onbekend (zie foto 26)
Met betrekking tot het wapen afgebeeld op foto 28 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat het hier gaat om een semi automatisch pistool van het merk Glock, model 26, in het kaliber 9mm (zie foto 29).
Indien in dit proces-verbaal wordt gesproken over een semi automatisch wapen, dan wel omgebouwd gas/alarm wapen dan wel een gaspistool zijn deze wapens vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3°, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie. Deze vuurwapens vallen niet onder categorie II, sub 2, 3 of 6 van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 in verband met artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie.
Indien in dit proces-verbaal wordt gesproken over machinepistolen zijn deze wapens vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie II sub 2 van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 in verband met artikel 55 lid 7 van de Wet wapens en munitie.
Indien in dit proces-verbaal wordt gesproken over munitie is dit munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Het voorhanden hebben is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 in verband met artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 mei 2024, voor zover inhoudende (p. 471):
Vanuit de politiesystemen bleek dat de verdachte [de verdachte] , geboren op [geboortedag 1]
2000 een wekelijkse meldplicht had aan bureau Capelle aan den IJssel. In de politiesystemen stond vermeld dat als hij zich niet meldde dat dit doorgegeven moest worden aan het OM/IRC te Amsterdam. Desgevraagd verkreeg ik de volgende informatie die ten grondslag lag aan deze meldplicht:
- Op verzoek van de Belgische autoriteiten werd [de verdachte] op 8 maart 2024
aangehouden in verband met een explosie-onderzoek in België;
- De verdachte was op 20 maart 2024 geschorst bij de Raadkamer en kreeg hierbij een wekelijkse meldplicht, waarbij hij zich dan op de maandag en zaterdag moest melden aan bureau Capelle aan den IJssel.
3.7.2.
Bewijsoverwegingen
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte wapens ter verkoop heeft aangeboden. Gedurende de periode van 8 februari 2024 tot en met 29 april 2024 heeft de verdachte in 350 chatgesprekken telkens foto’s en video’s van verschillende wapens, munitie of onderdelen daarvan gedeeld met daarbij teksten waarin bedragen worden genoemd, de functie van bepaalde onderdelen wordt uitgelegd of waarin iets over de beschikbaarheid wordt gezegd. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat de verdachte zich (voornamelijk) in Nederland heeft bevonden in de periode dat hij deze chatgesprekken voerde. Een wapenexpert van de politie heeft vastgesteld dat het gaat om semi automatische wapens, omgebouwde gas/alarm wapens, gaspistolen of machinepistolen en munitie. Deze wapens en munitie vallen onder de categorieën III sub 1en II sub 2 van de Wet wapens en munitie. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een strafbare poging tot wapenhandel.
Gelet op de hoeveelheid en de inhoud van de wapengerelateerde gesprekken, de hoeveelheid wapens en de lange periode waarin deze gesprekken hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
3.8.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I onder 1 en 2 en bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
09/137570-24 (dagvaarding I)
1
een of meer andere daders op 27 februari 2024 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging, althans alleen, ter uitvoering van het door die mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg
tebrengen, terwijl daarvan:
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (het portiek van) de woning gelegen aan de [adres 1] en/of naburige woningen en/of goederen die zich in dat portiek en/of die woningen bevonden en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten hun mededader(s), de in die woningen aanwezige personen, en/of voorbijgangers te duchten was,
immers hebben [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2]
en[medeverdachte 3] en/of hun mededader(s)
- zich met een aansteker en vuurwerkbom (twee met tape aan elkaar vastgemaakte flesvormige projectielen Shellvuurwerk), naar
enin het portiek van de woning aan de [adres 1] begeven en
- terwijl die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor de deur van die woning gelegen
aande [adres 1] stonden
,telefonisch en/of via videoverbinding bij [medeverdachte 3] geverifieerd
hebbenof zij bij het juiste adres waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij welk misdrijf verdachte toen en daar, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2]
en[medeverdachte 3] naar de nabije omgeving van de Juliana van Stolberglaan te vervoeren en de vlucht mogelijk te maken;
2
hij op 30 april 2024 te Rotterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Sig Sauer, model P320, kaliber 7.65 mm (.32 Auto) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 17 stuks pistoolmunitie van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9 x 19 mm en patroonmagazijn van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, van het merk Glock, kaliber 9 x 19 mm voorhanden heeft gehad;
09/228419-24 (dagvaarding II)
1
hij op tijdstippen in de periode van 8 februari 2024 tot en met 29 april 2024 in Nederland, ter uitvoering van het door hem verdachte voorgenomen misdrijf wapens van categorie II en III van de Wet wapens en munitie over te dragen en/of zonder
erkenningte verhandelen, aan meer personen
- afbeeldingen en filmmateriaal van deze vuurwapens en onderdelen en munitie heeft verzonden en
- berichten over de vraagprijs en functie en beschikbaarheid van bovengenoemde wapens en onderdelen van deze wapens en munitie
heeftverzonden,
zulks terwijl, hij, verdachte van het zonder erkenning verhandelen van wapens een gewoonte heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden en de leeftijd van de verdachte en om daarom een straf op te leggen die fors lager is dan de eis van de officier van justitie. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte vanwege in de zittingszaal aanwezige media niet veel heeft willen vertellen over zijn persoonlijke omstandigheden, maar dat er wel een reclasseringsrapport is opgemaakt in een andere zaak waar de rechtbank acht op kan slaan. De raadsman heeft verzocht om geen voorwaardelijk strafdeel op te leggen, omdat de verdachte vanwege veroordelingen in andere zaken langere tijd niet vrij zal komen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte is medeplichtig geweest aan een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing bij een woning in Den Haag. Dit is een ernstig en gevaarlijk strafbaar feit. Dat de vuurwerkbom niet daadwerkelijk tot ontploffing is gekomen, is te danken aan het handelen van de politie. Het teweegbrengen van ontploffingen met vuurwerkbommen is tegenwoordig aan de orde van de dag en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. Dit soort feiten raken niet alleen de veiligheid van de bewoners zelf, maar brengen ook gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee in de buurt en ook in de samenleving. Dat de impact van dit delict groot is, blijkt ook uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting namens de benadeelde partijen is afgelegd. Door zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de angst die de benadeelde partijen is aangejaagd. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en een patroonmagazijn en aan een poging tot het verhandelen van vuurwapens terwijl hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Hij heeft in een grote hoeveelheid chatgesprekken meerdere malen vuurwapens aangeboden. Het ongecontroleerd bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte twee keer eerder is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee. Daarnaast is de verdachte in de afgelopen vijf jaar veroordeeld voor andere strafbare feiten zoals verschillende vermogensfeiten, mishandelingen met zwaar lichamelijk letsel en feiten met betrekking tot harddrugs. De rechtbank stelt ook vast dat de verdachte nog een openstaande zaak heeft voor het medeplegen van brandstichting op 12 december 2022 in Amsterdam en ook in België kennelijk nog een straf moet uitzitten voor een soortgelijk feit.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar school gaat en dat hij dit wil afmaken. Verder heeft de verdachte niets willen verklaren, waardoor de rechtbank zich moet baseren op de geringe informatie over de verdachte in het dossier bij het bepalen van de strafmaat.
Strafoplegging
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten zijn dusdanig ernstig dat naar het oordeel van de rechtbank alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur in aanmerking komt. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, nu de verdachte wordt vrijgesproken van betrokkenheid bij de poging tot het teweeg brengen van een ontploffing dan wel brandstichting op 20 februari 2024 en wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen voor de poging op 27 februari 2024. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte een leidende rol had in de wapenhandel en dat de indruk is ontstaan dat hij een schakel is in een groter geheel. De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 106.701,78, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 10.637,28 aan materiële schade en € 96.064,50 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij alleen kan worden toegewezen voor zo ver dit betrekking heeft op de incidenten die op 20 februari 2024 en 27 februari 2024 hebben plaatsgevonden, omdat de verdachte voor deze incidenten zal moeten worden veroordeeld. De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schade geconcludeerd dat naar redelijkheid een bedrag van € 6.000,00 hoofdelijk toewijsbaar is. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie geconcludeerd dat (3 x € 10.000,00 =) € 30.000,00 hoofdelijk toewijsbaar is. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen moet worden, althans dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering ten aanzien van de materiële schade af te wijzen, omdat het causaal verband tussen deze schade en hetgeen de verdachte wordt verweten niet vaststaat en dat deze post onvoldoende is onderbouwd. De verdachte wordt verdacht van twee strafbare feiten en de materiële schade ziet op vier strafbare feiten. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de vorderingen ten aanzien van de het minderjarige kind en haar moeder onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 1] verzoekt de raadsman om aansluiting te zoeken bij de door hem aangedragen uitspraken. De raadsman verzoekt om in het uiterste geval om het voorstel van de officier van justitie te volgen en het vast te stellen bedrag te delen over het aantal verdachten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op schade die voor 27 februari 2024 is ontstaan, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit dat op dat gedeelte van de vordering betrekking heeft zal worden vrijgesproken of de vordering op feiten ziet waarvoor de verdachte niet is vervolgd. Dit betreffen de posten ‘hotelverblijf na kogelbrief’ en ‘aanschaf Ring bel factuur 12 februari 2024’.
Ten aanzien van de kosten voor de Ring cameradeurbel die na 27 februari 2024 zijn gemaakt, concludeert de rechtbank dat namens de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd dat de aanschaf hiervan noodzakelijk was ter voorkoming of beperking van verdere schade. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten die zien op de aanschaf en installatie van de portiekdeur (inclusief leges in verband met de vergunning) en rolluiken, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Dit zijn redelijke kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ter voorkoming of beperking van verdere schade. Deze kosten zijn het gevolg van het incident dat op 27 februari 2024 heeft plaatsgevonden. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 9.456,79 (€ 1.520,00 + € 4.256,78 + € 130,00 + € 3.550,01).
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, zijn echtgenote [naam 2] en zijn kind rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij allemaal nadelige psychische gevolgen hebben ondervonden van dit feit. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door de verdachte mee dat de nadelige psychische gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit betekent dat een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats is. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van (3 x € 2.000,00 =) € 6.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij verder onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 15.456,79, bestaande uit € 9.456,79 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank acht de wettelijke rente eveneens toewijsbaar. De rechtbank stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt vast:
  • immateriële schade van € 6.000,00, vanaf 27 februari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan;
  • het bedrag van € 1.520,00, vanaf 28 februari 2024, omdat de kosten op die datum zijn gemaakt;
  • het bedrag van € 4.256,78, vanaf 29 februari 2024, omdat de kosten op die datum zijn gemaakt;
  • het bedrag van € 3.680,01, vanaf 3 april 2024, omdat de kosten op die datum zijn gemaakt.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met (een) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.456,79, vermeerderd met de wettelijke rente daarover ten behoeve van [naam 1] .
De rechtbank bepaalt dat de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt:
  • het bedrag van € 6.000,00: vanaf 27 februari 2024, tot de dag van algehele voldoening;
  • het bedrag van € 1.520,00: vanaf 28 februari 2024, tot de dag van algehele voldoening;
  • het bedrag van € 4.256,78: vanaf 29 februari 2024, tot de dag van algehele voldoening;
  • het bedrag van € 3.680,01: vanaf 3 april 2024, tot de dag van algehele voldoening.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 48, 49, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
- 9, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 primair en bij dagvaarding II onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair en 2 en bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.8 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 subsidiair:
medeplichtigheid aan een poging tot medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 1:
een poging tot handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl hij daarvan een gewoonte/beroep heeft gemaakt;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 15.456,79 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de ingangsdatum van de wettelijke rente is als volgt:
  • het bedrag van € 6.000,00: vanaf 27 februari 2024, tot de dag van algehele voldoening;
  • het bedrag van € 1.520,00: vanaf 28 februari 2024, tot de dag van algehele voldoening;
  • het bedrag van € 4.256,78: vanaf 29 februari 2024, tot de dag van algehele voldoening;
  • het bedrag van € 3.680,01: vanaf 3 april 2024, tot de dag van algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat het deel van de vordering die ziet op de immateriële schade en een bedrag van € 590,22 aan materiële schade de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als (een van) de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.456,79, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de data zoals hiervoor bepaalt tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 112 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.C.L. Vreugdenhil, voorzitter,
mr. F.M. Guljé, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2024.
Mr. C.A.W. Zijlstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
09/137570-24 (dagvaarding I)
1
hij op of omstreeks 27 februari 2024 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (het portiek van) de woning gelegen op/aan de [adres 1] en/of naburige woningen en/of goederen die zich in dat portiek en/of die woningen bevonden en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten zijn mededader(s), de in die woningen aanwezige personen, en/of voorbijgangers te duchten was
- zich met een aansteker en/of vuurwerkbom (twee met tape aan elkaar vastgemaakte flesvormige projectielen Shellvuurwerk), naar/in het portiek van de woning op/aan de [adres 1] en/of naburige woningen heeft begeven en/of
- en terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voor de deur van die woning gelegen op/aan de [adres 1] stond(en) telefonisch en/of via videoverbinding bij zijn mededader(s) geverifieerd of zij/hij bij het juiste adres waren/was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere daders op of omstreeks 27 februari 2024 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en/of hun mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan:
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (het portiek van) de woning gelegen op/aan de [adres 1] en/of naburige woningen en/of goederen die zich in dat portiek en/of die woningen bevonden en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten hun mededader(s), de in die woningen aanwezige personen, en/of voorbijgangers te duchten was,
immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en/of hun mededader(s)
- zich met een aansteker en/of vuurwerkbom (twee met tape aan elkaar vastgemaakte flesvormige projectielen Shellvuurwerk), naar/in het portiek van de woning op/aan de [adres 1] en/of naburige woningen hebben/heeft begeven en/of
- terwijl die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich voor de deur van die woning gelegen op/ de [adres 1] stond(en) telefonisch en/of via videoverbinding bij die [medeverdachte 3] en/of hun mededader(s) geverifieerd of hij/zij bij het juiste adres was/waren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij welk misdrijf verdachte toen en daar, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk middelen heeft verschaft door die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en/of hun mededader(s) naar de (nabije) omgeving van de Juliana van Stolberglaan te vervoeren en/of de vlucht mogelijk te maken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting en/of een ontploffing teweeg brengen (art. 157 Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- een aansteker
- een vuurwerkbom (twee met tape aan elkaar vastgemaakte flesvormige projectielen Shellvuurwerk) en/of
- een telefoon(s) (om contact met mededader(s) te onderhouden), in contact stond (en) met zijn mededader(s),
- een voertuig, te weten een Volkswagen Golf (SB-033-J), bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 30 april 2024 te Rotterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Sig Sauer, model P320, kaliber 7.65 mm (.32 Auto)zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 17 stuks pistoolmunitie van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9 x 19 mm en/of
patroonmagazijn van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, van het
merk Glock, kaliber 9 x 19 mm voorhanden heeft gehad;
09/228419-24 (dagvaarding II)
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 februari 2024 tot en
met 29 april 2024 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem verdachte voorgenomen misdrijf een of meer wapen(s) van categorie II en III van de Wet wapens en munitie over te dragen en/of zonder erkenining te verhandelen, aan een of meer perso(o)n(en)
- afbeeldingen en/of filmmateriaal van deze en/of andere vuurwapens en/of onderdelen en/of munitie heeft verzonden en/of
- berichten over de vraagprijs en/of functie en/of beschikbaarheid van bovengenoemde wapens en/of onderdelen van deze wapens en/of munitie verzonden,
zulks terwijl, hij, verdachte van het zonder erkenning verhandelen van wapens een beroep of gewoonte heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
(Onderzoek Port Louis)
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2024 tot en met 20 februari 2024 te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting en/of een ontploffing teweeg brengen (art.
157 Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen,
te weten
- een vuurwerkbom (6 stuks Cobra 6 en een fles brandstof met tape aan elkaar vastgemaakt),
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2024 tot en met 20 februari 2024 te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwerkbom (6 stuks Cobra 6 en een fles brandstof met tape aan elkaar vastgemaakt), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;