ECLI:NL:RBDHA:2024:16035
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot schorsing van verplichte zorg in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2024 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek tot schorsing van verplichte zorg op basis van artikel 10:9 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, geboren in 1985 in Noord-Macedonië en momenteel verblijvende in een accommodatie, heeft een klacht ingediend tegen de zorgverantwoordelijke, GGZ Rivierduinen, over het toedienen van medicatie, het beperken van zijn bewegingsvrijheid en zijn opname in een accommodatie. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waarbij verzoeker bijgestaan werd door zijn advocaat, mr. J.I. Echteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker onder een zorgmachtiging valt die op 29 maart 2024 is verleend en geldig is tot 29 maart 2025. Verzoeker heeft in augustus 2024 een klacht ingediend bij de klachtencommissie, die deze op 22 augustus 2024 ongegrond verklaarde. Verzoeker verzet zich tegen de verhoging van de dosering van zijn medicatie, penfluridol, en tegen zijn opname in de accommodatie. Hij stelt dat de medicatie bijwerkingen heeft die zijn functioneren beïnvloeden en dat hij op dit moment stabiel is.
De psychiater, T. Hoeksema, heeft echter aangegeven dat de verhoging van de medicatie noodzakelijk is om een recidief van een paranoïde psychose te voorkomen. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende aanleiding is om te concluderen dat de zorgverantwoordelijke onjuist heeft gehandeld. De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing afgewezen, waarbij de continuïteit van de zorg en de veiligheid van verzoeker en zijn omgeving voorop stonden.