ECLI:NL:RBDHA:2024:16029

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/668093 / JE RK 24-1120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. De kinderrechter heeft de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, de gecertificeerde instelling, in de procedure betrokken. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat om een veilig opvoedklimaat te bieden. De minderjarige verblijft momenteel bij een pleegmoeder, die haar de nodige stabiliteit en emotionele ondersteuning biedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, door persoonlijke problematiek, niet in staat zijn om adequaat voor de minderjarige te zorgen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot juni 2025, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing, om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/668093 / JE RK 24-1120
Datum uitspraak: 20 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
[pleegmoeder],
hierna te noemen de pleegmoeder.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 18 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1] en [naam 2] , vertegenwoordigers van de GI;
- de pleegmoeder.
De vader en de moeder zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader en de moeder wel juist zijn opgeroepen. De moeder heeft per e-mailbericht van 15 augustus 2024 aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij de pleegmoeder.
2.3.
De kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland heeft bij beschikking van 29 augustus 2023 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 30 augustus 2024.
2.4.
De kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland heeft bij beschikking van 29 augustus 2023 de machtiging verlengd [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 30 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van tien maanden. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt onderbouwd. Wegens de persoonlijke problematieken van de ouders zijn ze beide onvoldoende in staat om fysiek en emotioneel voor [de minderjarige] beschikbaar te zijn en voor haar te kunnen zorgen. [de minderjarige] krijgt bij de pleegmoeder de veilige en stabiele basis die ze nodig heeft en kan daar ook na haar meerderjarigheid blijven wonen. [de minderjarige] heeft lange tijd hulpverlening van Youz gehad en deze zal in november positief worden afgesloten. Er wordt met [de minderjarige] gekeken naar een coach zodat ze, naast de pleegmoeder, ook een onafhankelijk persoon heeft bij wie ze terecht kan. Het contact met de ouders kan nog wisselend verlopen en het is van belang dat dit goed wordt geborgd. [de minderjarige] heeft hard aan zichzelf gewerkt en zich positief ontwikkeld. De komende periode zal tot haar meerderjarigheid verder met haar worden gewerkt aan haar zelfstandigheid en stabiliteit.

4.De standpunten

4.1.
De pleegmoeder stemt in met het verzoek en heeft ter zitting onder meer het volgende naar voren gebracht. Het contact tussen [de minderjarige] en haar ouders verloopt met beiden wisselend. Bij de moeder komt dit onder andere doordat zij onvoldoende inziet en erkent wat er gebeurd is in het verleden. De vader kampt met alcoholproblematiek waardoor hij er wisselend is voor [de minderjarige] als hij een terugval heeft. Dit blijft lastig voor [de minderjarige] , maar het lukt haar goed om daar met de hulpverlening en de pleegmoeder over te praten. [de minderjarige] heeft veel hulpverlening gehad en ze wordt steeds sterker. Ze maakt de juiste keuzes en wil echt voor haar toekomst gaan. [de minderjarige] mag zo lang bij de pleegmoeder blijven wonen als ze dat wil.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen (artikel 1:260, eerste lid, BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.2.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn als volgt. Beide ouders zijn er nog steeds niet toe in staat om een veilig opvoedklimaat voor [de minderjarige] te realiseren en op een verantwoorde en consistente manier contact met haar te onderhouden. [de minderjarige] heeft lange tijd hulpverlening gehad en hard aan zichzelf en haar toekomst gewerkt. Ze heeft positieve stappen gezet en is in staat om, ondanks dat dit soms nog moeilijk is voor haar, het contact met de ouders te onderhouden. Dat is erg knap van [de minderjarige] en daarvoor verdient zij een groot compliment. [de minderjarige] heeft een veilige plek bij de pleegmoeder en krijgt van haar de emotionele ondersteuning die ze nodig heeft. De pleegmoeder heeft ook aangegeven dat [de minderjarige] ook na haar meerderjarigheid bij de pleegmoeder mag blijven wonen. Het is van belang dat de komende periode verder wordt gewerkt aan de zelfstandigheid van [de minderjarige] met oog op haar aankomende meerderjarigheid, en het nog sterker maken van [de minderjarige] in het contact met de ouders. De hulpverlening bij Youz zal positief worden afgesloten en er zal gekeken worden naar een coach voor [de minderjarige] om haar verder te begeleiden. Het is van belang dat de plaatsing bij de pleegmoeder en de hulpverlening voortgezet worden. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegmoeder daarom verlengen tot de meerderjarigheid van [de minderjarige] , te weten tot [dag] juni 2025.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot [dag] juni 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot [dag] juni 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024 door mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier, en op schrift gesteld op 29 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.